Naar inhoud springen

Pagina:In de sneeuw.djvu/162

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

160

Zoo zaten ze eene poos, terwijl de predikant bedachtzaam rookwolkjes voor zich uitblies. Johannes had zijne sigaar op de punt van een pennemes gestoken, en rookte met korte haaltjes.

„Verdraagzaamheid, zeidet ge, ja, zeker zullen wij verdraagzaam zijn," — aldus hervatte de predikant het gesprek —, „dat willen wij zoo gaarne om ons zelfswil, wijl we daardoor voldoen aan den christelijken drang om te vergeven en alle dingen van de beste zijde op te nemen. Maar wij moeten ook het geluk van degeen, wie zij moet gelden, voor oogen houden: wij mogen niet verdraagzaam zijn — hoezeer ons hart hiertoe ook mocht neigen, — indien eene innerlijke stem ons waarschuwt, dat onze verdraagzaamheid haar tot schade zou zijn, in plaats van ten nutte. Zulk eene verdraagzaamheid bestaat er — niet waar, Johannes? wij komen dikwijls in omstandigheden, waar verdraagzaamheid een andere naam is voor plichtverzaking, en we moeten daarom ons zelven nauwkeurig beproeven."

„Dat is zéer waar," antwoordde Johannes, die weder onrustig begon te worden; — „maar,