Naar inhoud springen

Pagina:In de sneeuw.djvu/180

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

178

vol poëzie en weelde; toen zij in de muziek den zoeten zang mocht hooren van den nachtegaal en de welluidende, lang gerekte tonen van den waldhoorn, als de nevelsluier werd opgetrokken in het bosch, waardoor ze „Oberon" hoorde ruischen als eene melodie vol verlangen. De breedgetakte linden bloeiden en geurden, — zóoals linden kunnen geuren en bloeien, — toen de studie van Weber's groot concert hare geheele ziel vervulde en liefelijke visioenen tooverde voor haren geest. Zij zag weer de vriendelijke woning, die zij toen droomend had begroet als de hare. Zóó zou ze haar inrichten — dàar zou de plaats zijn van haar piano. — En onder den meidoorn in het maanlicht zag ze twee gestalten naast elkaar gezeten. De postwagen naderde, en als hij, na kort oponthoud, verder reed, stond zij alleen in het maanlicht, wuivende met iets, dat in lange golvingen wapperde op den adem des winds — het was lichtgrijs, met een lavendelkleurigen glans in de plooien.

En dit gebeurde dikwijls. Wanneer de gele postwagen op het punt stond bij eene kromming van den weg in het bosch te verdwijnen, — zij wist dat het naar Weimar ging — nam de