203
Toen ze zweeg, deed juist de storm het huis schudden. Mevrouw Jürges was op het punt van te bezwijmen. Johannes stond sprakeloos en wanhopig midden in de kamer. Tevergeefs trachtte hij zich te herinneren, wat men hem geleerd had te zeggen in betrekking tot den eed. Het eenige wat hem voor den geest kwam, was de vraag in het Pontoppedan:
„Is het dan niet geoorloofd te zweren?" — en het daarop passend antwoord: „Ja, indien de overheid, op bevel van God, dit verlangt." — Maar hoe luidden de schriftuurplaatsen? Het was hem niet mogelijk, ze zich in dezen oogenblik te herinneren. Er waren er natuurlijk eene massa, en dit wilde hij juist aanvoeren, toen zijn vader zoo hevig losbarstte, dat het geloei van den storm bijna werd overstemd.
Het was beneden zijne waardigheid te antwoorden op zulke „insinuaties". En zijn lang ingehouden drift den teugel vierende, gaf hij in onomwonden taal lucht aan zijn gemoed. Hij toornde over haar in den naam des Heeren, in woorden zoo krachtig en welsprekend, dat zij Johannes herinnerden aan de taal der oude profeten.