Pagina:In de sneeuw.djvu/216

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

214

lag begraven — verschrompeld en onderdrukt. Eerst beschouwde zij den versmaden ring, en toen haar eigen, die, dun en versleten, losjes aan haar bleeken, mageren vinger zat, — een eenvoudige gladde ring, — maar voor háar een lange, zware keten.

Onwillekeurig dacht ze, hoe vol en rond ze waren geweest, deze vingers, en welk een genot het haar had gegeven als ze licht en vroolijk over de toetsen gleden.

En zij kon het niet helpen dat ze met een bitter gevoel den ring uit de hand legde — dien nieuwen, zoo kort gedragen, versmaden ring.

En toch — en toch — wie had gelijk? welke der beide ringen had gelijk?

Ze ging nu voort met zich te ontkleeden. Maar de nieuwe muziek keerde telkens weer, en in den geest werd ze wederom naar het verleden teruggevoerd. 't Was of ze op eens haar geheele leven in een ander licht beschouwde, en het ontbrak haar aan kracht, de gedachten, vroeger door haar altijd met geweld onderdrukt, tot zwijgen te brengen.

Het was niet omdat ze geloof had geslagen aan de loftuitingen over haar spel. Vóor haar