Pagina:Jacob Daalder-Vogelkiekjes (1910).pdf/115

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

107

hoenders, blijkt wel dadelijk uit den kleinen kop, waarvan de snavel eenigszins gekromd is, en verder uit het geheele model, alsmede uit den van een krop voorzienen slokdarm. Ook vindt men bij de mannetjes meermalen sporen aan de pooten.

Wie „Teun de Jager" van Hildebrand kent, weet, dat de Patrijs een begeerde jachtvogel is, maar ook, dat hij, in koppels neervallende en telkens weer opvliegende, sarrend voor den jager kan zijn, zoodat in het verhaal Teun niet aan den wensch van Zijtje heeft kunnen voldoen.

De jagers doen evenwel hun best „kluchten" patrijzen op hunne jachtvelden te fokken, en gaarne hebben ze er wat voor over, wanneer de landgebruikers nesten en jongen zooveel mogelijk sparen. En sterk kan deze vogelsoort voorttelen. Meermalen heeft men nesten met 15 à 20 eieren gevonden en elk wijfje legt minstens 12 eieren, groenachtig grijs en een weinig rose getint. Het nest is net dat van een kip: een met droog gras belegd kuiltje in den grond. Dadelijk na de geboorte verlaten de jonge patrijsjes het nest, en ze worden dan door de moeder gebracht naar goede voedselplaatsen. Vooral de mierenhoopen worden uiteen gekrabd en de mierenpopjes laten zich goed smaken. Bij duisternis of gevaar spreidt de oude patrijs de vleugels uit en de jongen nemen er gaarne plaats onder, evenals de kippenkuikentjes dit onder de kloek doen. Allemaal eigenschappen, die verwantschap met de hoenders aanduiden.

De patrijzen houden zich ook gaarne op op graanvelden en bouwakkers, maar dat zien de boeren niet graag, omdat deze vogels zich zooveel met zaden, als met in-