Pagina:Jacob Daalder-Vogelkiekjes (1910).pdf/161

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

153

't heeft tamelijk donkere vederen. Zoek dan eens nauwkeurig op de plaats, waaar het diertje opvloog, maar voorzichtig, en dan zult ge wel het aardige, eenvoudige nestje, met droog gras gevoerd, vinden, en stellig zult ge met genoegen zien naar de mooie, donkergrijze eitjes, gewoonlijk vijf in getal. 't Zijn net marmerbrokjes in eivorm. Doch dikwijls is het nestje zoo goed onder het gras verborgen, dat het groote moeite kost, 't te ontdekken. Wat later in den tijd maakt de pieper een tweede nest, doch dan is hij weleens genoodzaakt het ei van een koekoek uit te broeden, waarbij dan eigen kroost verloren gaat. De pieper brengt evenwel met evenveel liefde het ondergeschoven koekoeksjong groot, als het dit eigen kinderen gedaan zou hebben.

Wanneer we zoo den pieper in zijn intieme leven bespieden, hebben we, ter onderkenning van de soort, acht te geven op de witte gedeelten der staartpennen. Mooi valt dit in het oog, wanneer de graspieper van den beschouwer af wegvliegt. De staart is dan breed uitgespreid, zoodat men het vele wit op het buitenste paar pennen geheel kan zien, maar tevens kan waarnemen, dat ook het tweede paar staartpennen nog een weinig wit vertoont, en wel in een wigvormige vlek. Wie hier goed acht opgeeft, zal de graspieper steeds van andere piepers, die in veel overeenkomen, wat het vederkleed betreft, kunnen onderkennen.

Of de graspieper nooit zingt? Niet dikwijls, al behoort hij tot de zangvogels. Alleen in den paartijd laten de mannetjes wel een zacht gezang hooren, en ze doen dat onder eigenaardige bewegingen. Zoo'n mannetje vliegt dan recht naar boven, om kort daarna weder naar de