Pagina:KapitaalEnArbeidinNederlandDeel1HRH2ndEd.djvu/130

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

126

zij voor het gros van haar aanhangers niet. Eerder een kerkelijke opstand. De sociale achtergrond bestond bij de zich verongelijkt voelende predikanten; in de gemeente werkte, naast innerlijke en uiterlijke overeenstemming met haar geestelijke leiders, drong de kerkelijke regeering van boven af door demokratische instellingen te vervangen.

Demokratisch als deze beweging was van vorm, was zij toch reaktionair van wezen, gelijk kerkelijke oppositie tegen het liberalisme dat in den regel is, De kleine luyden die opkwamen tegen de eigendunkelijkheid en geborneerde wijsheid der bourgeoisie in haar kerkelijke organisatie; die "ruw, onwetend, en vol onbeteugelden vrijheidszin", zich verzetten tegen de Synode, die verachtelijk neerzag op de ongeletterde gemeente, tegen de overheid met de Synode één van zin, die dragonders als overtuigingsmiddel aanwendde bij al wie op eigen wijs zalig worden wou zij waren in zoover demokratisch, dat zij streden voor het recht der gemeente tegen de macht der kerkbesturen, en in zoover revolutionair, als zij opstonden tegen hun wettige overheid, maar hun in den vorm demokratisch-revolutionair optreden bedoelde niets dan de fanatieke verdediging van overgeleverde begrippen, door hen zelven zelfs niet verstaan.[1] Tegenover de wereldsche spotzuchtige dominé's,[2] de onverschillige, filosofeerende professoren, stonden zij in puriteinsche steilheid, hardnekkig, onverdraagzaam; eerbiedwaardig zonder twijfel, als ieder die leed en vervolging aanvaardt


  1. Vos, bl. 118, "de meerderheid der leden en zelfs der opzieners hebben de geloofsbelijdenis nooit gelezen."
  2. Vos; zie op bl. 38 een voorbeeld aangehaald van de gezindheid der dominé's, en de stemming die heerschte op de klassikale vergaderingen waar "met groot vreugdegeschreeuw" op de eendracht en liefde in de kerk werd gedronken.