Naar inhoud springen

Pagina:KapitaalEnArbeidinNederlandDeel1HRH2ndEd.djvu/138

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

134

burgerklasse" of "de middenklasse" noemde (niet te verwarren met den tegenwoordigen middenstand alias kleine burgerij). Tot haar behoorde de meerderheid van handels- en geldkapitaal, van renteniers en intellekt, allen die, in tegenstelling tot de patricische regenten-families en het groot-grondbezit, uitgesloten waren van de regeering in stad en land. Den slechten finantieëlen toestand waarin Nederland verkeerde, hebben wij in een vorig hoofdstuk uiteengezet; onder den indruk van zware belastingen en afnemend nationaal krediet, begonnen zich de oppositie-neigingen dezer middenklasse na '37 te verscherpen. Hiertoe bracht ook bij de prijsdaling der koloniale artikelen, die den handel en de spekulanten groote verliezen berokkenden. Het Handelsblad, dat de juiste uitdrukking van de algemeene denkwijze der middenklasse geacht kan worden werd sedert '39 gaandeweg anti-ministerieel. De weinig-beduidende grondwetsherziening van 1840 bracht de opposie niet tot zwijgen, en de finantieële maatregelen van minister v. Hall (zie bl. 74) versterkten haar buitengewoon. De toename der nationale schuld en de afname van het nat. krediet (voor een deel door de naweeën van het "gewapend bestand", voor een deel door de omslachtige kostbaarheid van de Ned. staathuishouding veroorzaakt) had het handels- en geldkapitaal tegen de regeering in het harnas gejaagd; de bedreiging met inkomstenbelasting en de "vrijwillige leening" bracht al wat tot de middelkdasse behoorde op de been. Onder den invloed der finantieële aangelegenheden werden zelfs vroegere konservatieven "heftig opposant."[1]


  1. o.a. Anemaet, notaris van Sommelsdijk; de Bosch Kemper, Geschiedenis van Nederland na 1830; IV, bl. 488