175
laatsten tijd ook het Siberische[1] produkt te kunnen volhouden, revolutioneerde het oude familie-bedrijf der boterbereiding en sneed een groot deel af van de werkkring der boerin. De schoorsteenen der boterfabrieken duiken overal op tusschen de weilanden en groene steeën, en de centrifuge zwaait rond, waar het karnvat eeuwen lang onveranderd stand hield. Maar voorloopig komen de voordeelen van dezen omkeer door koöperatief- en industrieëel bedrijf nog den boeren ten goede, zoo kleinen als grooten, die, als lid der koöperatieve boterfabrieken, in zooverre zelven de funktie van kapitalist vervullen. De verkoop van de melk aan een fabrikant, die de winst in zijn zak steekt, welke anders den boeren toevalt, blijft uitzondering.
Van meer belang voor den groei van het industrieël kapitaal dan de boterfabrieken is de kunstboter-industrie. Zij geeft het voorbeeld van een industrie, die zich zoowel in de havensteden, waar de aanvoer van den eigenlijken grondstof, de ruwe margarine, plaats vindt, als op het platteland heeft gevestigd, waar de hulpstoffen, boter en room, bij de hand zijn. Ook aan deze industrie is het lage invoerrecht op den grondstof ten goede gekomen en hebben de eischen van den handel in tegenstelling van wat bij het protektionisme plaats vindt, een industrie, van uitheemsche produkten afhankelijk, opgekweekt. In '71 werd de eerste Ned. margarine-fabriek opgericht. Thans bedraagt het surplus van uitvoer boven invoer twintig millioen. 95% van
- ↑ "Een nieuwe concurrent, zoowel voor onze natuurboter als voor margarine, is op de Engelsche markten de Siberische boter geworden, die van puike kwaliteit ís, terwijl de Russische regeering alles doet om den export te bevorderen... Rusland zond in 1901 reeds 378.452 Cwt. boter naar Engeland, terwijl Nederland slechts 278.712 Cwt. naar Engeland exporteerde." (Jaarverslag van de Kamer van Fabrieken en Koophandel te Rotterdam over 1901, bl. 179.)