Pagina:KapitaalEnArbeidinNederlandDeel1HRH2ndEd.djvu/31

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

27

hersteld werden en een stabiele toestand terugkeerde, was het vermogen der bezittende klasse sterk verminderd. De dukaten-regen had lang opgehouden, en diezelfden Franschen, die eerstverwonderd waren over den rijkdom, waren het later over de snelle verarming geweest[1]. Toen Niebuhr, de duitsche philoloog, Nederland bezocht in 1808, zei iemand tot hem "het land is als een uitgeholde wilg, het leeft nog maar op de schors." Dit moet, natuurlijk, niet te letterlijk opgevat worden. Het kapitaal-bezit was verminderd, niet vernietigd. Dezelfde Niebuhr spreekt van ettelijke millionairs, die nog te Zaandam overgebleven waren.

Tusschen 1810–13 nam het bedrag der belastingen af van 70 op 50 millioen francs. De houtvloot, de haring- en groenlandsche vloten bestonden niet meer, geen schip was er meer van over. De groothandel van Amsterdam was vernietigd; zijn mannelijke bevolking sedert het begin der eeuw met één tiende afgenomen. De schaduwrijke en deftige Hollandsche buitenplaatsen waren bij dozijnen gesloopt.

De geleden schade en verarming zou overkomelijk zijn geweest, had er kans bestaan tot nieuwe kapitaalvorming op de oude wijze. Maar die kans bestond niet meer. In Engeland was, in het laatste kwart der 18de eeuw, door de uitvindingen van Hargreave, Arkwright en Cartwright, en het gebruik van den stoom als beweegkracht, de moderne textiel-industrie geboren. De politieke omwenteling in Frankrijk, haar dramatisch karakter en epische grootheid, hadden alle harten in spanning gehouden. Toen was Europa vol geworden van


  1. A.V.