Pagina:KapitaalEnArbeidinNederlandDeel1HRH2ndEd.djvu/46

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

42

En ook de geestelijke bloei is langen tijd uitgebleven. Op natuurkundig gebied presteerde Nederland, althans in de eerste helft der negentiende eeuw, weinig; voor den grootsten geleerde die het hierin voortbracht, Moleschott, was in zijn vaderland geen plaats, Met een middelmatige proza-literatuur en een ver daarbeneden staande poëzie, moest zij het tot de zestiger jaren stellen. Alleen bij de theologische en philologische wetenschappen zag het er beter uit. Nationale oorspronkelijkheid toonde Nederland maar op één punt: een alles-beheerschende liefde voor het kleinburgerlijk huiselijke. De beschrijving daarvan was zijn beste proza, de verheerlijking zijn poëzie. Voor de rest inspireerde het geestelijk leven zich doorgaans op buitenlandsche voorbeelden: Duitsche wijsbegeerte en bijbel-kritiek; Fransche en Engelsche literatuur; Zwitsersch piëtisme. Natuurlijk onderging alle hier overgeplante intellektueele bewegingen den invloed van het bekrompen milieu. Al het ruime, eigene, vrije, gedurfde was in de zielen gestorven: de groote mannen der zeventiende eeuw, wie kan ze zich denken in het Nederland der negentiende? De besten voelden het en leden: er lag voorbeschikking in tot een leven van tragische konflikten, Nederlander en onbekrompen van inborst te zijn.

De stoute wil en verheven gedachten van het burgerlijk radikalisme, van de bourgeoisie in haar frischheid en argeloosheid, eer zij het bestaan van het proletariaat had erkend als noodzakelijk gevolg van het kapitalisme, eer vrees voor het toenemend verzet en


    der landmilitie; 3° de weinige invloed welke de omwenteling door den gevallen winter op den handel en de fabrijken en trafijken heeft kunnen plaats hebben; 4° het weinige dat er nog gedaan is om het volk te doen begrijpen, dat het wezenlijk tot een vrijeren staat is overgegaan.