Naar inhoud springen

Pagina:KapitaalEnArbeidinNederlandDeel1HRH2ndEd.djvu/52

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

48

onmogelijk.[1] Het patentrecht versperde den toegang tot bijna alle beroepen en bedrijven en drukte vooral zwaar op middenstand en kleinbedrijf. Ook voor den kleinen boer—schoon de landbouw niet onder de patentwet viel—kon het zeer hinderlijk zijn. Het verbood b.v. den boer zonder patent van voerman zijn eigen plaggen, hei en bezems naar de stad te rijden. Het oktrooi-recht hield verbeteringen en uitvindingen op technisch gebied tegen. De gemeentelijke accijnzen op de meeste artikelen van dagelijksch gebruik werkten als een premie op onthouding[2]. Een leger van ambtenaren, door de schatkist maar gedeeltelijk bezoldigd, leefde van wat de wettelijke formaliteiten hun inbrachten, en deed dus alles om ze zoo talrijk en kostbaar mogelijk te maken.

De Nederlandsche staat leek niet op den beroemden "nachtwaker" waartoe de bourgeoisie in den tijd van haar krachtigst leven hem in andere landen heeft gedegradeerd; hij was een lastige bemoeial, een vitterige jan-hen, die zijn vingers stak in alle zakken, snuffelde in ieders keukenkast en kelder en verordineerde, hoe 't menu moest worden klaar gemaakt.[3]


  1. Het "onvrij territoir" was een strook land, ongeveer een uur gaans zeekant en de landgrenzen getrokken, waar geen nijverheid geoorloofd was; daar bevonden zich de kantoren van aangifte der belaste waren en werd op hun lading, lossing en vervoer streng toezicht gehouden.
  2. Nog in 1843 bedroegen de lands- en stads-accijnzen op turf voor Amsterdam 25% voor den gewonen turf, 50% voor de kwaliteit die de arbeidende klasse gebruikte. Andere artikelen waren nog hooger belast. Het is waar dat verschillende der meest drukkende accijnzen, als die op het gemaal, het geslacht en het zout reeds sedert eeuwen geheven werden. Waarom zij thans zwaarder drukten dan vroeger, zal men in het volgend hoofdstuk zien.
  3. "Somtijds zelfs schrijft de wet de regeling, de wijze voor, waarop alles van den aanvang tot het afmaken van het fabrikaat toe geschieden moet; bepaalt zij elke schrede die de fabrikant doet, en onderwerpt hem aan een toezicht van de administratie, hetwelk dag noch nacht rust, en de minste afwijking gestrenglijk straft." (Mr. D.A. Portielje: de handel van Nederland in 1844, bl. 27.)