Naar inhoud springen

Pagina:KapitaalEnArbeidinNederlandDeel1HRH2ndEd.djvu/57

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

53

Het hoofdmotief van het groot-kapitaal bij de oprichting der H.-M. mede te werken aan wat later bleek het ingooien zijner eigen glazen te zijn, was de verlokking der 4½% rente, gedurende twintig jaar gegarandeerd in een handel, die toen met verlies gedreven werd. Het toestroomen der verlekkerde kapitalen, het opvoeren daardoor van het aanvankelijk kapitaal van 24 op 37 millioen, maakte de Handels-Maatschappij tot den groothandelaar bij uitnemend heid, waartegen geen particulier initiatief opkomen kon.

De ineenstrengeling van koninglijk-finantieele met nationale handels-belangen, bleek op den duur voordeeliger voor de eerste, dan voor de tweede soort. Dit uitvloeisel van de "union intime entre le peuple et son roi"[1] heeft den koning geen windeieren gelegd, maar het kapitalisme zeer benadeeld. De handelsmaatschappij bedoelde bij de oprichting, geen monopolie te zijn—zij moest het worden. Zij bedoelde geen invloed te hebben in het politiek bestuur—zij moest


    heet het dat „elk Nederlander of vreemde, bijdragen storten kan." Echter overtroffen de inschrijvingen direkt het noodig geraamde oprichtingsKapitaal met 55½ millioen. De koning zelf was de voornaamste aandeelhouder en waarborgde aan de overige aandeelhouders 4½ % gedurende 20 jaar.
    Het kultuurstelsel werd op Java ingevoerd in 1830. Het verplichtte den Javaan tot aanplanting van een zekere hoeveelheid produkten (vooral koffie, indigo en suiker) voor de Europeesche markt. Hoe meer geld het goeverriement noodig had, hoe hooger deze gedwongen kuituren werden opgevoerd en hoe minder rijstgronden en tijd ze te bebouwen, den Javaan werd gelaten. De medewerking der Javaansche hoofden —die het stelsel alleen kon doen slagen—werd gewonnen door hun een zeker percentage van den winst toe te kennen; zoodat ook hun belang naar uitbreiding der kultures ging. De bevolking kreeg somtijds eene bespottelijk kleine vergoeding voor den zwaren arbeid in de goevernements-plantages; somtijds moest zij hem, bij wijze van heeredienst, gratis verrichten: zoo werd het loon van de produktie-kosten geheel geëlimineerd. Twintig jaar na de invoering van het kultuurstelsel waren 86000 bouws (1 bouw = 0.7 H.A.) den Javaan voor de Europeesche kultures ontstolen; en de verplichtte arbeidsdagen bedroegen tot tweehonderd veertig in het jaar.

  1. Uit een rede van Willem I te Luik, aangehaald bij de Bosch Kemper, Geschiedenis voor '30; bl. 688.