Pagina:KapitaalEnArbeidinNederlandDeel1HRH2ndEd.djvu/91

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

87

twee plaatsen maar van ons land kan men in de zestiger jaren van een beginnende grootindustrie spreken. De eene was Maastricht, met zijn onder de regeering van Willem I opgerichte aardewerk- en papierfabrieken, de andere Twente. Daar gaf de Amerikaansche burger-oorlog den grooten schok. Tot de zestiger jaren werkten de Twentsche katoen-fabrieken uitsluitend voor de buitenlandsche en de Indische markt, met achterlijke methoden en op kleine schaal. De meeste arbeiders waren handwevers, thuiswerkers. Voor rekening van Enschedeesche fabrikanten bv. werkten buiten de stad een 6000 wevers. Zelfs handspinmolens waren nog in gebruik. In Enschede zelf was één machinale spinnerij, op de andere plaatsen in Twente werd er geen enkele gevonden. Het aantal paardekrachten in spinnerij en weverij samen, bedroeg voor Enschedé, toen reeds de voornaamste industrieplaats van Twente, 287,

Spoorweg-verbinding was er niet, ook geen kanaal in den naasten omtrek: grondstoffen en produkten moesten nog altijd per wagen naar een vijf uur verwijderd kanaal worden vervoerd. Zoo zag de meest industrieële streek van Nederland er veertig jaar geleden uit. De katoenkrisis van '62–'64, gevolg van den Amerikaanschen burgeroorlog, revolutioneerde dit bedrijf. De Indische markt leed honger naar katoentjes, de prijzen vlogen naar de hoogte, de fabrikanten verdienden schatten. De handwevers—halve boeren nog—en door de achterlijkheid van 't bedrijf in tegenstelling met de Engelsche fabrieksarbeiders, in staat tot zwaren handarbeid, werden gebruikt tot den bouw van den spoorweg, die Twente met 't oosten en westen verbinden ging. Nu eerst kon een groot-industrieele