Naar inhoud springen

Pagina:KapitaalEnArbeidinNederlandDeel1HRH2ndEd.djvu/99

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

95

In Scheveningen geleek de visschers-bevolking op "halve wilden"; man en vrouw, jong en oud, liep bedelend langs de straat.

In de prov. Utrecht was het loon in de Vechtstreek p.w. ƒ 4 à ƒ 5 voor volwassen arbeiders; ƒ 1,80 voor jongens en vrouwen. Te Rhenen, Elst, Amerongen, Leersum, Zeist, de Bildt enz, was het dagloon ƒ 0,50. Vooruitgang in welvaart of zedelijkheid was daar nergens merkbaar. De kinderen die de school bezocht hadden (zelden langer dan tot hun tiende jaar) vergaten spoedig 't geleerde door den druk en de beslommeringen des levens. Voedsel: aardappelen; weinig brood.

Het kwartier Salland in Overijssel behoorde tot de weinige gelukkige streken, waar de toestand "zeer bevredigend" was. Hooren we de beschrijving van het leven van den daglooner in dit Arkadië, waar, in 1850, nog verplichtte hand- en spandiensten (het maken van wegen, het onderhoud van dijken, enz.) bestonden. Deze daglooner, wordt ons verhaald, is "minder snoepachtig" dan de arme stedeling, en brood met stroop is voor zijn huisgezin het "extra-traktement." De 12-urige werkdag van dezen gelukkige begint te zes uur, maar wanneer hij aanvangt voor zijn heer te werken, "heeft hij op eigen erf reeds zooveel verricht als een gewone daghuurder op den vollen zomerschen dag voor zijn meester." Zijn werkdag brengt hem op de som van 50 cts, waarmee hij zeker geen "snoepzucht" kan voldoen; maar in den dorschtijd stijgt zijn loon tot 30 cts, plus de kost, bij een werkdag van zestien uren. Wanneer het zulk een arbeider gelukt, van zijn 50 cts. daags genoeg te besparen om een koe te koopen, wordt ook verder de "snoepzucht"