Naar inhoud springen

Pagina:Kartini - Door Duisternis Tot Licht (1911).djvu/12

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
II
 

Meer en meer troffen ons de brieven van Raden Adjeng Kartini door de buitengewone diepte van denken en gevoelen, door den krachtigen wil om vooruit te streven tot heil van het Javaansche volk, de Javaansche vrouw in het bijzonder.

Tevens werden we ons echter bewust van de groote zedelijke verantwoordelijkheid bij het beantwoorden van die brieven.

Het is gemakkelijk mede te dweepen met hen, die grootsche denkbeelden koesteren. Waar echter de verwezenlijking daarvan gepaard gaat met schier onoverkomelijke maatschappelijke moeilijkheden, is het plicht zich eenigermate in te toomen. De gevolgen van het tegen den stroom opvaren zijn niet altijd te voorzien. En doen zij zich op smartelijke wijze gevoelen, dan is men niet altijd in staat hulp te verleenen.

Deze overweging deed ons menig maal een gedwongen voorzichtigheid in acht nemen, waar we veel liever medegejubeld zouden hebben in het bewonderenswaardig enthousiasme van de schrijfster en hare zusters.

R.A. Kartini zelve gevoelde tegenover hare zusters de verantwoordelijkheid om dezen tot medewerksters aan te nemen. Zij vroeg zich af, of zij kalm mocht aanzien en rustig toelaten, dat de zusjes met haar medegingen? „Ik weet, de weg dien ik wensch op te gaan, is moeilijk, vol doornen en distelen, kuilen; hij is steenachtig, hobbelig, glibberig, hij is… ongebaand.” Maar de zusjes stelden haar gerust met de woorden: „Noch gij, noch iemand anders kan ons denkbeelden ingeven, met vrucht in ons