Naar inhoud springen

Pagina:Kartini - Door Duisternis Tot Licht (1911).djvu/157

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

133

wezen: in allen ernst te meenen, dat wij zelf een eigen wil hebben.

Er is een Macht, hooger, grooter dan alle aardsche tezamen; er is een Wil, sterker, machtiger dan alle menschelijke willen te zamen. Wee den mensch, die zich verhoovaardigt op zijn eigen, ijzersterken reuzenwil!

Er is maar één wil, dien wij mògen en moèten hebben: de wil om hem te dienen: het Goede!....

Ik hoef het u niet te zeggen, u weet het zelf wel, dat wij beiden vurig, vurig hopen en verlangen u beiden weer te mogen zien op Semarang of ergens anders.

Vurig verlangen en hopen wij dat, liefste, maar er vast op rekenen doen we niet. Wij hopen en bidden maar, dat God ons die vreugde toesta!....

Wat moet er dan veel veranderd zijn in ons, dat wij zóó spreken....

Ja, véél is er in ons veranderd, heel veel!

O! Moedertje, wij kunnen u niet zeggen, hoe blij, hoe innig dankbaar wij zijn, dat wij mevrouw van Kol kennen.

"De liefste, de beste menschen zijn maar zwakke, feilbare wezens" — zegt ze.... en wij voegen er aan toe: "de mensch is sterfelijk!.... Bouw op geen mensch!.... En waarom zal ik 't u niet zeggen, wij hebben op menschen gebouwd.... onze kracht in menschen gezocht.... De geschiedenis van ons laatste levensjaar leert, hoe wij hebben gedwaald. Wij zijn