Naar inhoud springen

Pagina:Kartini - Door Duisternis Tot Licht (1911).djvu/28

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

6

Op mijn 16e jaar eindelijk zag ik voor 't eerst de buitenwereld weer. Goddank! Goddank! ik mocht mijn kerker verlaten als een vrij mensch, en niet geketend aan een mij opgedrongen echtgenoot. Na zes maanden zag ik voor den tweeden keer de buitenwereld terug; daarna volgden verschillende gebeurtenissen elkaar op, die ons meisjes al meer en meer onze verloren vrijheid hergaf; en verleden jaar met de inhuldiging onzer jonge Vorstin schonken onze ouders ons "officieel" de vrijheid terug. Voor 't eerst van ons leven mochten wij de stad onzer inwoning verlaten en meê naar de hoofdplaats gaan om daar àl de festiviteiten bij te wonen, die ter eere van de Koningin waren aangelegd. Alweêr een héél, héél groote overwinning, die wij zeer op prijs mogen stellen, wat wij dan ook doen. Dat jonge meisjes van onzen stand zich in het publiek vertoonen is hier een ongehoord iets, de "wereld" stond er verbaasd over. Lieve tongetjes raakten over dit ongehoord feit druk in beweging, mijne Europeesche vrienden juichten, en wij, wij waren er den koning te rijk meê!

Maar tevreden ben ik niet, nog in lange niet. Verder, immer verder wil ik! Neen, geen feesten, geen pretjes naloopen heb ik ooit begeerd, is ooit de bedoeling geweest van mijn verlangen naar vrijheid. Vrij verlangde ik te zijn, om me zelfstandig te mogen, te kunnen maken, om van niemand afhankelijk behoeven te zijn, om. . . . om nooìt te moèten trouwen.

Maar trouwen moeten we, moèt, moèt. Niet trou-