Pagina:Kautsky 1900 nl Economische Theorie Marx.djvu/104

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

90

behoeft niet met veel woorden betoogd te worden. Wie heeft niet van de reuzenwerken onzer machinefabrieken gehoord, van die geweldige stoomhamers, die, meer dan 100 centenaars zwaar, spelenderwijs een blok graniet tot stof verbrijzelen, maar tegelijkertijd in staat zijn de lichtste, tot de geringste verschillen nauwkeurig afgemeten slagen uit te voeren enz.? En elken dag brengt ons nieuwen vooruitgang van het machinestelsel, nieuwe uitbreiding van zijn gebied.

In de manufactuur was de arbeidsverdeeling nog voornamelijk subjectief, elk afzonderlijk proces was aangepast aan de persoon van den arbeider; in het machinestelsel bezit de groote industrie een volkomen objectief voortbrengings-organisme, dat als afgerond geheel tegenover den arbeider komt te staan en waaraan deze zich dus heeft aan te passen. De samenwerking, het verdringen van den afzonderlijk-staanden arbeider door den in-een-geheel-sluitenden, is niet meer toevallig. doch een "door den aard van het arbeidsmiddel voorgeschreven technische noodzaak."

 
2. Waarde afgegeven door de
machinerie aan het product.
 

Evenals het eenvoudige werktuig behoort de machine tot het constante kapitaal. Zij schept geen waarde, doch geeft slechts haar eigen waarde aan het product af, in elk afzonderlijk geval de waarde van wat zij door haar slijtage verliest.

De machinerie gaat geheel in het arbeidsproces op, doch altijd slechts gedeeltelijk in het meerwaardevormingsproces, Ditzelfde vindt ook bij het werktuig plaats, doch het verschil tusschen de oorspronkelijke totaalwaarde en het aan het product afgegeven waardedeel is bij de machine veel grooter dan bij het werktuig, want ten eerste leeft zij langer dan het werktuig daar zij uit duurzamer materiaal vervaardigd is, ten tweede maakt zij, tengevolge van haar regeling door streng wetenschappelijke wetten, een grootere besparing mogelijk in de slijtage harer bestanddeelen en in het verbruik van hulpstoffen, olie, kolen, enz., en eindelijk is haar voortbrengingsveld buiten verhouding grooter dan dat van het werktuig.

Bij een bepaald verschil tusschen de waarde der machinerie en het op haar dagelijksch product overgedragen waardedeel, hangt de graad, waarin dit waardedeel het product duurder maakt, van den omvang van het product af. In een in 1858 gehouden voordracht schatte de heer Baynes uit Blackburn dat "elke werkelijke mechanische paardekracht[1] 450 zelfacting (zelfwerkende) mule-spindels drijft, of 200 throstle-spindels of 15 weefgetouwen voor veertigduimsweefsel" enz. Derhalve verspreiden zich de dagelijksche kosten van een stoompaardekracht en de slijtage der door haar in beweging gebrachte


  1. Hierbij merkt Engels, de uitgever van den 3en en 4en druk van "Das Kapital", in een noot op: "Een "paardekracht" is de kracht van 33000 voetponden in de minuut, d.w.z. de kracht die 33000 pond in de minuut 1 (Engelsche) voet opheft of 1 pond 33000 voet. Dit is de boven bedoelde paardekracht."