91
machinerie in het eerste geval over het dagelijksch product van 450 mule-spindels, in het tweede van 200 throstle-spindels, in het derde van 15 mechanische weefgetouwen; het waardedeel dat aldus op een lood garen of een el weefsel overgedragen wordt, is uiterst gering.
Bij een bepaalden werkkring der machinerie (d.w.z. het aantal harer werktuigen of, waar het zooals bij den stoomhamer om kracht gaat, den omvang harer kracht) hangt de productenhoeveelheid af van de snelheid waarmee de machine werkt.
De grootte van het waardedeel, dat de machinerie aan het product afgeeft, hangt bij een bepaalde mate van waardeoverdracht, van haar eigen waardegrootte af. Hoe minder arbeid zij zelf kost, des te minder waarde voegt zij aan het product toe. Kost haar vervaardiging evenveel arbeid als haar aanwending bespaart, dan is er louter verplaatsing van arbeid, maar geen vermeerdering van het voortbrengingsvermogen van den arbeid. Het voortbrengingsvermogen der machine wordt gemeten naar den graad waarin zij menschelijke arbeidskracht bespaart. Het is derhalve volstrekt niet in strijd met het beginsel der machinale productie, dat in het algemeen, in vergelijking met door handwerk of manufactuur voortgebrachte waren, bij het machinaal product het aan het arbeidsmiddel verschuldigd waardebestanddeel betrekkelijk, d.w.z. in verhouding tot de totaalwaarde van het product toeneemt, terwijl het volstrekt daalt.
Uitgaande van het standpunt van 't goedkooper maken van het product, is de grens voor het gebruik der machinerie daar getrokken, waar haar eigen voortbrenging nog altijd minder arbeid kost dan haar aanwending arbeid vervangt. Nu telt echter, gelijk wij vroeger zagen, het kapitaal niet den aangewenden arbeid, doch enkel de waarde der aangewende arbeidskracht. Voor het kapitaal wordt dus het gebruik van machines begrensd door het verschil tusschen de waarde der machine en de totale waarde der door haar tijdens haren duur vervangen arbeidskracht, of, daar het werkelijke loon van den arbeider nu eens onder de waarde zijner arbeidskracht daalt, dan weer daarboven rijst, en in de verschillende landen, verschillende tijdperken en verschillende takken van arbeid verschillend is, door het verschil tusschen den prijs der machinerie en den prijs der door haar te vervangen arbeidskracht. Slechts dit verschil is voor den kapitalist van gewicht, slechts dit drukt op hem met het dwangmiddel der concurrentie en vandaar komt het dat thans soms machines, die in het eene land voordeelig blijken, in het andere niet aangewend worden. In Amerika heeft men machines voor het steenenkloppen uitgevonden, maar in de oude wereld gebruikt men ze niet, aangezien hier de proletariër, die dezen arbeid verricht, een zoo gering deel van zijn arbeid betaald krijgt, dat machines de productie voor den patroon duurder zouden maken.
Lage loonen zijn inderdaad een hinderpaal voor het invoeren van machines, dus ook uit dit oogpunt een nadeel voor de maatschappelijke ontwikkeling.
Eerst in een maatschappij, die de tegenstelling tusschen kapitaal en arbeid heeft opgeheven, zou het machinewezen speelruimte tot volledige ontplooiing vinden.