Pagina:Kautsky 1900 nl Economische Theorie Marx.djvu/118

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

104

groeit. In 1861 vielen in Engeland op de textielindustrie 642.607 personen, op de dienende klasse 1.208.648.

Naast deze factoren die uitwerken dat de invoering der machinerie een vermeerdering van de vraag naar arbeid tengevolge heeft, noemt Marx er nog een: het ontstaan van nieuwe arbeidsvelden, zooals gasfabrieken, spoorwegen enz.

Men vergelijke met deze uiteenzettingen van Marx datgene wat de heeren professoren hem in den mond leggen, nog geheel afgezien van hun eigen geleerdheid.

Zeker, als Marx onderzocht op welke wijze de invoering der machinerie een vermeerdering van de vraag naar arbeid ten gevolge hebben kan, deed hij dat niet om het lijden, dat het fabrieksstelsel voor de arbeidende bevolking medebrengt, weg te ziften. De fabriek verwoest den arbeider het gezin, rooft hem de jeugd, vermeerdert zijn arbeid en ontneemt daaraan allen inhoud, richt hem geestelijk en en lichamelijk te gronde en maakt hem tot het willooze werktuig van den kapitalist—en de burgerlijke economen meenen het kapitalistisch gebruik der machinerie schitterend te hebben verheerlijkt, als zij aantoonen dat daarmee het aantal loonarbeiders in de fabrieken aangroeit!

Alsof deze groei niet een groei der ellende ware! En naast de ellende van het werk groeit de ellende der werkeloosheid.

Het variabel kapitaal kan met het toenemen van het machinewezen volstrekt groeien, maar moet dit niet noodzakelijk; in verschillende takken van grootindustrie is reeds op verschillende tijden naast een vermeerdering van het constante kapitaal een volstrekte vermindering van het variabele, een afnemen van het aantal te werk gestelde arbeiders geconstateerd. (Eenige feiten hieromtrent worden meegedeeld in de derde afdeeling, in het hoofdstuk over de overbevolking.) Hier zijn geheel buiten beschouwing gelaten de werkeloosheid en de ellende die de concurrentie der grootindustie in de overeenkomstige takken van handwerk in binnen- en buitenland teweegbrengt. Men herinnert zich wat in de vorige paragraaf gezegd is over de handwevers in Engeland en Indië, die bij honderdduizenden verhongerden, terwijl gelijktijdig het aantal der engelsche machinewevers met eenige duizenden steeg. De vulgair-economen, die den arbeiders wijs willen maken, dat de machine nieuw werk voor de overbodig geworden arbeiders schept, zagen deze duizenden nieuwe arbeiders, doch zwegen listiglijk over de honderdduizend overbodig gewordenen.

Zelfs als gelijktijdig met het overbodig worden der arbeiders in den eenen tak van arbeid, een vermeerdering van de vraag naar arbeid in een anderen tak van industrie optreedt, is daarin slechts een magere troost voor den werkelooze gelegen. Kan een arbeider die zijn leven lang in een bepaalden tak van arbeid werkzaam is geweest, plotseling in een andere overspringen?

Naast de beweging op de arbeidsmarkt, die door voortdurende verschuiving in de verhouding van het constante tot het variabele kapitaal ten nadeele van het laatste plaats grijpt, ontwikkelt zich met de grootindustrie op de arbeidsmarkt een andere eigenaardige werking, die de eerste kruist.