Pagina:Kautsky 1900 nl Economische Theorie Marx.djvu/161

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

147

stijgt en dat heeft naar de theorie der economen een vermeerdering der bevolking ten gevolge—na twintig jaren zal de bevolking talrijk genoeg geworden zijn, dat het kapitaal de conjunctuur kan benuttigen. Maar deze duurt telkens slechts 2 à 3 jaren—thans wellicht slechts evenzooveel maanden! Gelukkig voor het kapitaal is de stand van zaken in werkelijkheid anders dan naar de theorie van de "ijzeren loonwet". De kapitalistische productiewijze brengt kunstmatig, gelijk wij gezien hebben, een overtollige arbeidersbevolking voort; en dit is het reserveleger, waaruit het kapitaal ieder oogenblik zooveel meerdere arbeiders kan nemen als met zijn behoeften overeenkomt: zonder dit reserveleger ware de zoo eigenaardige schoksgewijze ontwikkeling van de kapitalistische grootindustrie onmogelijk. Hoe zou het met de duitsche industrie staan, als zij terstond na '70 niet zoo veel handen gevonden had die "vrij" waren en tot haar beschikking stonden, heele arbeiderslegers die zij op den bouw van spoorwegen werpen kon, in nieuwe kolenmijnen, ijzersmelterijen enz. Dit reserveleger maakt echter niet alleen de plotselinge uitbreiding van het kapitaal mogelijk, het drukt ook op het loon, en daar het ternauwernood in den tijd dat de zaken het meest bloeien volledig in beslag genomen wordt, bewerkt het dat het loon zelfs in den tijd van de grootste productiedrukte niet in staat is boven een zekere hoogte te klimmen.

Wat op- en neerschommelen van het bevolkingscijfer schijnt, is inderdaad slechts het spiegelbeeld van de periodieke uitbreiding en samentrekking van het kapitaal. Als de Malthusianen van de arbeiders verlangen dat zij hunne vermenigvuldiging zullen inrichten naar de mate der voor hen aanwezige werkgelegenheid, dan beteekent dit dus niets anders dan dat zij hun aantal zullen aanpassen aan de oogenblikkelijke behoefte van het kapitaal.

Het Malthusianisme berust op een verwarring van de zoo veranderlijke productiebehoeften van het kapitaal met de voortbrengingskracht der voorhanden productiemiddelen; was deze verwarring steeds onzinnig, ten duidelijkste werd zij het sinds de intrede der permanente crisis: overbevolking ten gevolge van de amerikaansche, indische, australische vleesch- en broodconcurrentie!

Hoe onzinnig dit ook klinkt, toch zijn de eischen van het Malthusianisme slechts de overeenkomstige uitdrukking van de positie die de arbeider thans tegenover het kapitaal inneemt; hij is slechts toebehooren van het kapitaal; gedurende het voortbrengingsproces wenden de voortbrengingsmiddelen hem aan, niet hij de voortbrengingsmiddelen; maar ook wanneer hij niet arbeidt, behoort hij aan het kapitaal, gelijk wij gezien hebben; wanneer hij consumeert, wanneer hij zich in het leven houdt of voortplant, heeft hij dit te doen op de wijze die het best met de belangen van het kapitaal overeenkomt. Zijn eigen product brengt den arbeider onder het juk; het maakt niet alleen zijn arbeidskracht aan zich dienstbaar, doch alle verrichtingen van zijn menschelijk leven.