Naar inhoud springen

Pagina:Kautsky 1900 nl Economische Theorie Marx.djvu/21

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

7

gevonden. Doch Nearchus, de admiraal van den macedonischen Alexander den Groote, berichtte nog, volgens Strabo, XV, i, 66, van streken in Indië, waar het land gemeenschappelijk eigendom was en gemeenschappelijk bebouwd werd, terwijl na den oogst de opbrengst van den grond onder de dorpsgenooten werd verdeeld. Volgens Elphinstone heeft deze gemeenschappelijkheid nog in den aanvang onzer eeuw in eenige deelen van Indië bestaan. Op Java blijft het dorpscommunisme derwijze voortbestaan, dat het akkerland van tijd tot tijd opnieuw verdeeld wordt onder de dorpsgenooten, die hun aandeel niet als persoonlijk eigendom, doch slechts tot vruchtgebruik voor een bepaalde periode erlangen. In Voor-Indië is het akkerland voor het meerendeel reeds in het persoonlijk eigendom der afzonderlijke dorpsgenooten overgegaan; bosch, weide en onbebouwde grond zijn echter veelal nog gemeenschappelijk eigendom, waarvan alle gemeenteleden het gebruiksrecht hebben.

Wat ons belang inboezemt bij zulk een dorpsgemeente, die nog niet ten offer gevallen is aan den ontbindenden invloed der engelsche heerschappij, in 't bizonder van de hierdoor ingevoerde belastingstelsels, dat is het karakter dat de arbeidsverdeeling in haar aanneemt. Wij vonden reeds bij de Indianen zulk een arbeidsverdeeling; een veel hoogere evenwel geeft de indische dorpsgemeente te zien.

Naast het gemeentebestuur, dat "pateel" heet als het uit een enkel persoon bestaat, doch "pantsj" als het door een college van meestal vijf leden gevormd wordt, vinden wij in de indische gemeente nog een reeks beambten: den "karnam" of "matsaddi", den administrateur, die de financieele betrekkingen der gemeente tot haar afzonderlijke leden en tot andere gemeenten en tot den staat te bewaken en te leiden heeft; den "tallier" voor het opsporen van misdaden en overtredingen, wien tevens de bescherming der reizigers en hun veilig geleide over de gemeentegrenzen in de naburige gemeente opgedragen is; den "toti", den akkerhoeder en landmeter, die op te letten heeft, dat niet naburige gemeenten de grenzen van den akker verleggen, iets wat vooral bij den rijstbouw licht kan voorkomen; den opzichter over de waterwerken, die ze in goeden staat te houden heeft en zorgen moet dat zij behoorlijk geopend en gesloten worden en ieder veld genoeg water krijgt, wat in 't bizonder bij den rijstbouw van het grootste belang is; den "brahmaan" tot het voltrekken der noodzakelijke godsdienstoefeningen; den schoolmeester, die den kinderen onderwijs geeft in lezen en schrijven; den "kalender-brahmaan" of astroloog, die de voorspoedige of onvoorspoedige dagen voor zaaien, oogsten, dorschen en andere belangrijke werkzaamheden heeft op te sporen; den smid; den timmerman en wagenmaker; den pottenbakker; den wasscher; den barbier; den koeherder; den arts; de devadasji (het dansmeisje); soms zelfs een zanger.

Deze allen hebben voor de gansche gemeente en haar leden te arbeiden en worden daarvoor, hetzij door aandeel in de veldmark, hetzij door aandeel in de opbrengst van den oogst, schadeloos gesteld. Ook hier bij deze hoog ontwikkelde arbeidsverdeeling zien wij samenwerking der arbeidssoorten, verdeeling der voortbrengselen.

Nemen wij nog een voorbeeld, dat aan ieder zal bekend zijn: dat van een patriarchale boerenfamilie, die zelve voorziet in haar behoeften;