Naar inhoud springen

Pagina:Kautsky 1900 nl Economische Theorie Marx.djvu/25

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

11

haar tegen koffie ruil. Doch hoe verschillend de ruilwaarde eener waar er ook mag uitzien, op een bepaalden tijd en een bepaalde plaats is steeds de inhoud dezelfde. Ter verduidelijking van dit maatschappelijk verschijnsel diene een dergelijk uit een andere orde van dingen. Als ik zeg dat een lichaam 16 kilogram of 32 pond of een russisch pud weegt, dan weet ik dat al deze verschillende uitdrukkingen een bepaalden inhoud hebben, een bepaalde zwaarte van het lichaam. Zoo hebben ook de verschillende ruilwaarde-uitdrukkingen eener waar een bepaalden inhoud, en dezen noemen wij haar waarde.

Daarmede hebben wij het belangrijkst grondbegrip der staathuishoudkunde bereikt, zonder welk begrip het samenstel der heerschende productiewijze niet juist bevat kan worden.

Wat vormt de waarde der waren? dat is de vraag die te beantwoorden is.

Nemen wij twee waren, bijv. tarwe en ijzer. Wat ook hun ruilverhouding zij, deze is steeds voor te stellen in een wiskundige vergelijking, bijv. 1 hectoliter tarwe = 2 centenaars ijzer. Maar volgens een bekend beginsel, dat men reeds op de lagere school leert, kunnen wiskundige bewerkingen slechts met gelijksoortige grootheden uitgevoerd worden; ik kan bijv. van 10 appels 2 appels, doch nimmer 2 noten aftrekken. Er moet derhalve in de waren tarwe en ijzer iets gemeenschappelijks zijn, dat mogelijk maakt ze te vergelijken: dit nu is hunne waarde. Is dit gemeenschappelijke een natuurlijke eigenschap der waren? Als gebruikswaarden worden zij slechts geruild, wijl zij verschillende, niet gemeenschappelijke natuurlijke eigenschappen hebben. Deze eigenschappen vormen de beweegreden van den ruil, doch kunnen niet de verhouding bepalen waarin hij plaats vindt.

Laat men de gebruikswaarde der voorwerpen die waren zijn buiten beschouwing, dan blijft nog slechts ééne eigenschap over, die van arbeidsproducten te zijn.

Laat men echter de gebruikswaarde der producten buiten beschouwing, dan laat men ook de verschillende bepaalde vormen van den arbeid, die ze voortgebracht heeft, buiten beschouwing; dan zijn zij niet meer producten van schrijnwerkersarbeid of spinarbeid enz, doch slechts producten van menschelijken arbeid in het algemeen. En als zoodanig zijn zij waarden.

Een waar heeft dus slechts een waarde, aangezien menschelijke arbeid in het algemeen in haar belichaamd is. Hoe nu de grootte harer waarde te meten? Door de hoeveelheid van den in haar vervatten waardevormer, van den arbeid. De hoeveelheid van den arbeid heeft weder haren maatstaf in den tijd.

Het zou kunnen schijnen als ware, zoo de ter vervaardiging eener waar bestede tijd haar waarde bepaalt, een waar des te waardevoller, naarmate zijn vervaardiger luier en onbekwamer is. Er is hier echter niet sprake van individueelen, doch van maatschappelijken arbeid.

Herinneren wij ons dat de warenproductie een stelsel van arbeidssoorten is die, zoo ook onafhankelijk van elkander, toch in een maatschappelijken samenhang uitgeoefend worden. "De gezamenlijke arbeidskracht der maatschappij, die zich vertoont in de waarden der