Pagina:Kautsky 1900 nl Economische Theorie Marx.djvu/29

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

15

doch geschiedde het op grond van een inzicht in het maatschappelijk karakter der warenproductie, een inzicht dat die economen nog steeds niet bereiken kunnen, die de wetten der maatschappij afleiden uit een toestand van maatschaploosheid, den afzonderlijken mensch.

Een andere dwaling, die ten opzichte der waarde-theorie van Marx tamelijk verbreid is, bestaat in de verwarring van de waardevormende kracht van den arbeid met de waarde der arbeidskracht. Men moet deze twee streng uiteenhouden. De arbeid, als de bron der waarde, kan evenmin een waarde hebben, als de zwaarte een gewicht, de warmte een temperatuur. Wij hebben tot dusver slechts van de waarde gesproken, die eenvoudigen of samengestelden arbeid vormt, niet van de waarde, die de arbeidskracht bezit, en die in het loon van den arbeider—den drager der arbeidskracht—tot uitdrukking komt.

Wij onderstellen tot dusver slechts eenvoudige warenproductie en eenvoudigen warenruil. De arbeidskracht als waar bestaat tot dusver voor ons nog niet.

Over de menschelijke arbeidskracht en haar waarde zullen wij later nog uitvoeriger te spreken komen. Hier volsta de vingerwijzing, om voor een dwaling te behoeden.

De meeste tegenwerpingen tegen de waardetheorie van Marx berusten op zulke dwalingen, voor zoover zij niet beweringen weerleggen die Marx nimmer verkondigd heeft, of wel louter verdachtmakingen zijn, zooals het geliefkoosd verwijt van het dogmatisme van Marx.

Om zich voor zulke onjuiste opvattingen te behoeden, heeft men slechts het karakter eener wet, zooals de waardewet er een is, in het oog te houden.

Iedere natuurwetenschappelijke of maatschappelijke wet is een poging om processen in de natuur of de maatschappij te verklaren. Doch nauwelijks één zoo'n proces wordt door een enkele oorzaak bepaald. De meest verschillende en ingewikkelde oorzaken vormen den grondslag der verschillende processen en deze processen zelf verloopen niet onafhankelijk van elkaar, doch doorkruisen elkaar in de meest verschillende richtingen. De onderzoeker van den samenhang der dingen in natuur of maatschappij heeft dus een dubbele taak. Hij moet vooreerst de verschillende processen van elkaar afzonderen, ze isoleeren; hij moet in de tweede plaats de oorzaken, welke den grondslag dier processen vormen, van elkander afzonderen, de belangrijke van de onbelangrijke, de regelmatige van de toevallige. Beide soorten van onderzoek zijn slechts mogelijk door abstractie. De natuuronderzoeker ondervindt hierbij de hulp van een reeks oneindig vervolmaakte werktuigen en methoden van waarnemen en experimenteeren. De zoeker naar de wetten der maatschappij moet van de laatste hulpmiddelen geheel afstand doen en wat de eerste betreft zeer onvolmaakte voor lief nemen.

Door abstractie geraakt de onderzoeker tot de kennis eener wet, die den grondslag uitmaakt der verschijnselen welke hij verklaren wil. Zonder die kennis kunnen de betrokken verschijnselen niet verklaard worden; maar geenszins is deze ééne wet voldoende, om deze verschijnselen volkomen te verklaren. Een oorzaak kan door een andere oorzaak verzwakt, ja in haar werking volkomen opgeheven worden: