Pagina:Kautsky 1900 nl Economische Theorie Marx.djvu/38

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

24

De prijs der waar is iets geheel anders dan haar natuurlijke eigenschappen. Men kan aan een waar niet zien of voelen welken prijs zij heeft. De warenverkooper moet hem aan de koopers mededeelen. Om echter de waarde eener waar in de goudwaar uit te drukken, d.w.z. om haren prijs te bepalen, daarvoor is werkelijk geld niet noodig. De kleermaker behoeft geen goud in den zak te hebben, om te kunnen verklaren, dat de prijs van een jas, die hij te koop biedt, 10 gram goud bedraagt. Als waardemaat dient dus het geld slechts als in de gedachte genomen geld.

Maar desniettemin hangt de prijs slechts van de werkelijke geldwaar af. De kleermaker kan—wij laten hier natuurlijk alle storende bijomstandigheden buiten beschouwing—den prijs van zijn jas slechts dan op 10 gram goud becijferen, als in zulk een goudhoeveelheid evenveel maatschappelijk noodzakelijke arbeid belichaamd is, als in de jas. Drukt de kleermaker de waarde van zijn jas niet in goud, maar in zilver of koper uit, dan wordt ook de prijs-uitdrukking een andere.

Waar twee verschillende waren als waardematen gelden, bijv. goud en zilver, bezitten derhalve alle waren twee verschillende prijsuitdrukkingen, goud- en zilverprijzen. Iedere verandering in de waardeverhouding van goud tot zilver geeft tot prijsstoringen aanleiding. De verdubbeling der waardewaar is inderdaad een onding, is in tegenspraak met de functie van het geld als waardemaatstaf. Waar men ook poogde wettelijk twee waren als waardemaatstaven in te stellen, was het dan ook feitelijk er steeds slechts ééne, die als waardemaat fungeerde.

Goud en zilver worden thans nog in verschillende landen naast elkaar wettelijk als waardemaatstaven beschouwd. Maar de ervaring heeft deze wetsbepalingen steeds ad absurdum gevoerd. Goud en zilver zijn, als elke waar, blootgesteld aan voortdurende waardeschommelingen; als aan beide door de wet gelijke rechten toegekend worden, als men naar verkiezing in het een of andere metaal betalen kan, dan betaalt men in het metaal welks waarde daalt, en verkoopt het metaal dat in waarde stijgt, daar waar het voordeelig te verkoopen is, in het buitenland. In landen waar de dubbele standaard bestaat, het zoogenaamd bimetallisme, functioneert dus feitelijk steeds slechts de eene soort geldwaar als waardemaatstaf, en wel diegene die in waarde daalt; de andere, die in waarde rijst, meet, gelijk elke andere waar, haren prijs in het andere metaal, functioneert als waar, niet als waardemaatstaf. Hoe grooter de wisselingen in de waardehouding tusschen goud en zilver zijn, des te sterker komt de ongerijmdheid van het bimetallisme aan den dag.

Marx neemt in „Das Kapital" eenvoudigheidshalve goud als eenige geldwaar aan. Goud wordt ook feitelijk de geldwaar der huidige kapitalistische productie[1].


  1. Men schatte de waarde van den geldvoorraad (munten en staven) in edele metalen in de landen der moderne productiewijze in:
      goud zilver
    1831 1.339.000.000 gld. 4.968.000.000 gld.
    1880 7.902.000.000  „ 5.044.000.000  „

    Goud is dus thans verreweg de overwegende geldwaar.