Pagina:Kautsky 1900 nl Economische Theorie Marx.djvu/47

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

33

niet meer in den grond of in kisten en kousen te verbergen, zoodra het credietstelsel zich ontwikkeld heeft. Hij kan geld uitleenen. Aan den anderen kant noodzaakt het credietstelsel tot tijdelijke schatvorming, tot bijeenzameling van geldsommen, die op den betaaldag tot betaling van vervallende schulden dienen.

Maar niet steeds gelukt het bijeenzamelen van zulk een schat. Herinneren wij ons onzen zijdewever. Hij heeft beloofd na vier maanden te zullen betalen, aangezien hij dan hoopt zijn waren verkocht te hebben. Maar nemen wij aan, dat hij geen kooper voor zijn waar vinden kan, dus niet kan betalen. De zijdespinner rekent echter op deze betaling: hij heeft zich, in het vertrouwen daarop, eveneens tot betalingen verplicht, wellicht aan den goudsmid, en deze weer aan anderen; wij zien dat de onmacht van den een om te betalen de onmacht van anderen tot gevolg heeft en wel in des te hooger graad, naarmate het stelsel van op elkaar en uit elkaar volgende betalingen en de vereffening daarvan ontwikkeld is. Nu onderstelle men dat niet een producent, doch een reeks van producenten, bijv. tengevolge van algemeene overproductie, buiten staat is hunne waren te verkoopen. Hunne onmacht om te betalen heeft ten gevolge de onmacht om te betalen van anderen, die hun waren reeds verkocht hebben. De betalings-aanwijzingen worden waardeloos, alles verlangt baar geld, het algemeen equivalent; een algemeen geldgebrek, een geldcrisis ontstaat: zij begint op een zekere hoogte der ontwikkeling van het crediet de noodzakelijke begeleiding van iedere productie- of handelscrisis te zijn. Zij toont ten duidelijkste, dat onder het stelsel der warenproductie het geld niet door loutere aanwijzingen op waren te vervangen is.

Het geld heeft tweeërlei circulatiegebied: de binnenlandsche markt en de wereldmarkt. Den vorm van munten en waardeteekens bezit het geld slechts binnen de grenzen van een land, niet echter in het verkeer van het eene land naar het andere. Op de wereldmarkt neemt het weder zijn oorspronkelijke gedaante aan, die van baren edel metaal, goud en zilver. Beide dienden tot dusver op de wereldmarkt als waardemaat, terwijl in het raam der binnenlandsche circulatie slechts ééne geldwaar als maat der waarden werkelijk kan fungeeren.

Het komt ons overigens voor dat, sinds Marx zijn "Kapital" geschreven heeft, het goud de onmiskenbare neiging verworven heeft, om de eenige geldwaar ook op de wereldmarkt te worden.

De hoofdfunctie van het wereldgeld is die van betalingsmiddel, tot vereffening der internationale balansen—overschotten en tekorten van in- en uitvoer.

 

 
3