Pagina:Kautsky 1900 nl Economische Theorie Marx.djvu/46

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

32

Kooper en verkooper krijgen thans een ander aanzien. De verkooper wordt schuldeischer, de kooper schuldenaar. Maar ook het geld krijgt thans een nieuwe functie. Het is in het onderhavig geval niet het middel waardoor de circulatie der waar plaats vindt, het sluit haren kringloop zelfstandig af. Het is in deze functie niet circulatiemiddel, doch betalingsmiddel, middel om een aangegane verplichting tot levering van een bedrag aan waarden na te komen.

Zulk een verplichting behoeft echter niet altijd uit het circulatieproces der waren voort te spruiten. Hoe meer de warenproductie zich ontwikkelt, des te meer omvang neemt het streven aan, om leveringen van bepaalde gebruikswaarden in de levering van geld, den vorm der algemeene waarde, te veranderen. Belastingen in producten aan den staat worden in geldbelastingen omgezet, leveringen in producten aan beambten in geldwedden enz. De functie van het geld als betalingsmiddel breidt zich thans tot buiten het gebied der warencirculatie uit.

Keeren wij tot onzen zijdewever terug. Hij koopt zijde van den zijdespinner, zonder haar aanstonds te kunnen betalen. Maar in geldzaken is gemoedelijkheid niet op haar plaats. De zijdespinner wil de belofte zwart op wit hebben en laat zich dus door den zijdewever een aanwijzing geven, waarin deze zich verplicht om een met het prijsbedrag der verkochte zijde overeenkomstig geldbedrag over vier maanden te betalen. Maar de zijdespinner heeft zijnerzijds betalingen te doen, vóór de vier maanden om zijn. Daar hij geen baar geld bezit, betaalt hij met de aanwijzing van den zijdewever. Deze fungeert dus thans als geld; een nieuwe soort papiergeld ontstaat: credietgeld (wissels, chèques enz.)

Nog een ander geval kan zich voordoen: De zijdewever heeft zijde tot een bedrag van 5 ducaten van den zijdespinner gekocht. Deze kocht echter bij een goudsmid voor zijn vrouw een armband voor 6 ducaten. Tegelijkertijd heeft deze van den zijdewever zijden stoffen ter waarde van 4 ducaten gekocht. De vervaltijd der betalingen is dezelfde. Alle drie, de spinner, de wever en de goudsmid, komen bijeen. De eerste heeft aan den laatste 6 ducaten te betalen, tegelijkertijd echter 5 ducaten van den zijdewever te vorderen. Hij betaalt den goudsmid één ducaat en verwijst hem voor het overige naar den zijdewever. Deze heeft echter van den goudsmid 4 ducaten te ontvangen en hij betaalt hem er dus maar één. Zoo zijn door onderlinge vereffening drie betalingen tot een gezamenlijk bedrag van 15 ducaten met slechts twee ducaten ten uitvoer gelegd.

Natuurlijk geschieden deze zaken in de werkelijkheid niet zoo eenvoudig als hier is aangenomen. Feitelijk echter worden de betalingen der warenverkoopers onderling gedeeltelijk vereffend en wel in steeds toenemende mate met de ontwikkeling der warencirculatie. De concentratie der betalingen op een klein aantal plaatsen en op bepaalde tijdstippen ontwikkelt bepaalde instellingen en methoden voor deze vereffening, bijv. de virements in het middeleeuwsch Lyon. Bekend zijn de girobanken, clearinghouses, kasvereenigingen, die tot hetzelfde doel strekken. Slechts betalingen, die elkaar niet vereffenen, moeten in geld geschieden.

Het credietstelsel doet de schatvorming als zelfstandige vorm van verrijking verdwijnen. Wie zijn rijkdom wil behouden, behoeft zijn geld