65
geheel niet arbeiden, voor kinderen van 14 tot 16 jaar mag de tijd van het schoolonderricht te zamen met den arbeid in de fabriek niet meer dan elf uren per dag bedragen.
Frankrijk verkreeg zijn eerste fabriekswet in 1841. Zij stelde den dagelijkschen arbeidstijd van kinderen tusschen 8 en 12 jaren op 8 uren, dien van kinderen tusschen 12 en 16 jaren op 12. Maar zelfs deze ellendige wet bleef slechts een stuk papier; evenzoo de twaalfurige normale arbeidsdag voor alle fabrieken en werkplaatsen, die onder den druk der revolutie in 1849 wet werd. Het ontbrak aan inspecteurs, die voor doorvoering der wet zorgden. Eerst door de wet van 19 Mei 1874 is een begin gemaakt met een ernstige arbeidswetgeving. Deze verbiedt voor bepaalde takken van industrie den kinderarbeid tot het 12de jaar, en allen kinderarbeid tot het 10de. De arbeidsdag der kinderen van 10—12 jaar wordt tot 6 uren, die der jeugdige personen van 12—16 jaar tot 12 uren beperkt. Ter doorvoering dezer wet werden rijksfabrieksinspecteurs aangesteld, die ter zijde gestaan worden door plaatselijke commissies.
In Oostenrijk bestaat sedert 11 Juni 1885 de elfurige normale arbeidsdag voor fabrieken, hoewel met de bepaling dat het den minister van handel veroorloofd is, voor zekere takken van industrie den arbeidsdag met een uur te verlengen.[1] Kinderen mogen voor hun 12de jaar niet voor geregelden bedrijfsarbeid (ook niet in kleinere werkplaatsen) gebezigd worden. Voor "jeugdige hulparbeiders"—voor de geleerden van het oostenrijksche en menig ander parlement eindigt de kinderleeftijd met het 12de jaar en wordt het kind dan een "jeugdige persoon"—is het maximum van den dagelijkschen arbeid op 8 uren gesteld.
Belangrijk slechter dan de tot dusver beschouwde is de arbeidswetgeving van Duitschland, hoewel deze de jongste is. De bedrijfswet die de thans geldige bepalingen tot bescherming van arbeiders bevat, dateert van Mei 1891. Volgens deze wet mogen kinderen onder de 13 jaar in fabrieken niet te werk gesteld worden, kinderen van 13 tot 14 jaar niet meer dan 6, van 14 tot 16 jaar niet meer dan 10 uur per dag arbeiden. Voor arbeidsters boven de 16 jaar is een normale arbeidsdag van 11 uren ingesteld. De mannelijke arbeiders mogen nog steeds naar welbehagen afgebeuld worden.
De arbeidswetten in de overige staten van Europa zijn van geringe beteekenis. Zij strekken zich bijna uitsluitend tot de arbeidende kinderen uit.
- ↑ Van de heele wet schijnt tot dusver deze bepaling het meest van kracht te zijn.
huis-industriëele werkplaats verstaan wordt, volgen de daarvoor geldende voorschriften. Wij ontleenen er aan:
De tijd voor den arbeid van een jeugdig persoon (van 14 tot 18 jaar) mag niet aanvangen voor 6 uur in den morgen en niet eindigen na 9 uur in den avond (des Zaterdags om 4 uur in den namiddag).
Aan iedere jeugdige persoon moet in dezen tijd aan rusttijden voor het gebruik van maaltijden enz. minstens 4½ uur (des Zaterdags 2½ uur) ingeruimd worden.
De arbeid voor kinderen (van 10–14 jaar) begint om 6 uur vroeg en eindigt om 1 uur in den namiddag, of begint om 1 uur in den namiddag en eindigt om 8 uur in den avond (des Zaterdags om 4 uur in den namiddag). Een kind mag niet langer dan 5 uren onafgebroken te werk gesteld worden en telkens moet het een rusttijd van minstens ½ uur genieten.