HOOFDSTUK V.
DE MEERWAARDE VAN DEN "KLEINEN
MEESTER" EN DIE VAN DEN KAPITALIST.
Zoo de waarde der arbeidskracht en dienovereenkomstig de tot onderhoud van den arbeider noodzakelijke arbeidstijd als gegeven ondersteld worden, is met den meerwaardevoet ook reeds de hoeveelheid der meerwaarde bepaald die de enkele arbeider levert. Is de waarde der arbeidskracht 3 gulden, de meerwaardevoet 100 pCt, dan is de hoeveelheid der meerwaarde, welke hij voortbrengt, 3 gulden. Hoe groot is echter de gezamenlijke hoeveelheid der meerwaarde, die een kapitalist onder bepaalde omstandigheden ontvangt? Nemen wij aan, dat hij 300 arbeiders onder de boven aangeduide voorwaarden aan het werk heeft. Het variabel kapitaal dat hij dagelijks aanwendt, stellen wij op 900 gulden, den meerwaardevoet op 100 pCt. Zijn totale hoeveelheid zal dan ook dagelijks 900 gulden bedragen. "De hoeveelheid der geproduceerde meerwaarde is gelijk aan de grootte van het voorgeschoten variabel kapitaal, vermenigvuldigd met den meerwaardevoet."
Neemt een dezer beide factoren af, dan kan de hoeveelheid der meerwaarde op dezelfde hoogte gehandhaafd worden door vergrooting van den anderen factor. Omgekeerd staat de vergrooting van den eenen, een overeenkomstige vermindering van den anderen toe, zonder wijziging van de hoeveelheid der meerwaarde. Eenige voorbeelden ter verduidelijking. Een kapitalist, onderstellen wij, heeft 300 arbeiders aan het werk, de noodzakelijke arbeidstijd bedraagt 6 uur, de waarde der arbeidskracht 3 gulden, de dagelijksche arbeidstijd 12 uur. De hoeveelheid dagelijks geproduceerde meerwaarde zal 900 gulden zijn. Staat de lijdzaamheid der arbeiders den kapitalist toe om den arbeidstijd tot 15 uur te verhoogen, dan zal de meerwaardevoet onder overigens gelijke omstandigheden 150 pCt. {9 uren meerarbeid⁄6 uren noodzakelijken arbeid} bedragen. Om dezelfde hoeveelheid meerwaarde te produceeren als te voren, behoeft de kapitalist