71
het best begrepen als men de lengte van den arbeidsdag en van zijn deelen in lijnen van bepaalde lengte veraanschouwelijkt. Nemen wij aan dat de lijn A—B een twaalf-urigen arbeidsdag voorstelt, het lijndeel A—C den noodzakelijken, het deel C—B den overschietenden arbeidstijd:
Hoe kan ik C—B met twee lengte-eenheden, arbeidsuren voorstellend, verlengen, zonder A—B te vergrooten? Door verkorting van A—C:
C—B op de eerste lijn is even groot als A—C. Op de tweede is C—B tweemaal zoo groot als A—C.
Het is dus mogelijk meerwaarde te verkrijgen, niet slechts door volstrekte verlenging van den arbeidsdag, doch ook door verkorting van den noodzakelijken arbeidstijd.
Meerwaarde die door verlenging van den arbeidsdag geproduceerd is, noemt Marx volstrekte meerwaarde;[1] de meerwaarde echter, die uit verkorting van den noodzakelijken arbeidstijd en overeenkomstige wijziging in de verhouding der grootte van de beide bestanddeelen van den arbeidsdag voortkomt, betrekkelijke meerwaarde.[2]
In onverbloemden vorm komt het streven van den kapitalist om de meerwaarde op de laatste wijze te vergrooten aan den dag in zijn pogingen om het loon te verlagen. Daar echter de waarde der arbeidskracht onder gegeven omstandigheden een bepaalde grootheid is, kan dit streven slechts uiting vinden in het verlagen van den prijs der arbeidskracht tot onder haar waarde. Zoo belangrijk dit geval ook in de praktijk is, kunnen wij er hier toch nog niet nader op ingaan, wijl wij ons thans bezighouden met de grondslagen der economische beweging, niet met haar uiterlijke verschijningsvormen.
Wij moeten derhalve voorloopig uitgaan van de veronderstelling dat alles normaal is, dat de prijs overeenstemt met de waarde, dus het loon der arbeidskracht met haar waarde. Wij hebben hier dus nog niet te onderzoeken, hoe het arbeidsloon tot onder de waarde der arbeidskracht omlaag gedrukt kan worden en welke gevolgen dit meebrengt, doch te onderzoeken hoe de waarde der arbeidskracht verkleind wordt.
De arbeider heeft onder gegeven omstandigheden bepaalde behoeften; hij heeft tot onderhoud van zich zelf en zijn gezin een bepaalde hoeveelheid gebruikswaarden noodig. Deze gebruikszaken zijn waren, haar waarde wordt bepaald door den tot haar vervaardiging maatschappelijk noodzakelijken arbeidstijd. Dat alles is ons reeds bekend en behoeft niet verder uitgelegd te worden.
Daalt de tot vervaardiging der aangeduide gebruikszaken gemiddeld