Pagina:Kautsky 1900 nl Economische Theorie Marx.djvu/97

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

83

manufactuur stokt het gansche arbeidsproces als in den een of anderen deelarbeid de productie van den regel afwijkt. Wij hebben echter boven gezien, dat het gelijktijdig aanwenden van een eenigszins groot aantal arbeiders bij hetzelfde werk hunnen arbeid tot gemiddelden arbeid maakt. Dit voordeel der eenvoudige samenwerking wordt tot noodzakelijke voorwaarde der productie in de manufactuur.

Eerst wanneer kapitalistisch geproduceerd wordt, produceert dus de afzonderlijke warenproducent (de kapitalist) in den regel met maatschappelijk noodzakelijken gemiddelden arbeid, en hij moet dit doen. Eerst onder de kapitalistische productiewijze komt de wet der warenwaarde tot volle ontplooiing.

Met de manufactuur begint hier en daar ook reeds de aanwending van machines; zij spelen echter in deze periode steeds slechts een ondergeschikte rol. De voornaamste machinerie in de manufactuur blijft de totaal-arbeider, wiens in-elkaar-grijpende raderen de afzonderlijke deelarbeiders vormen. De arbeider is onder het manufactuurstelsel inderdaad slechts het deel van een machine, dat even regelmatig en bestendig als een machine te werken heeft. Gelijk de machine meer of minder gecompliceerde deelen bezit, zoo vereischen ook de verschillende soorten van deelarbeid meer of minder ontwikkelde arbeiders, wier arbeidskracht bij gevolg ook meer of minder waarde heeft. Toen de speldenproductie nog als handwerk gedreven werd, was de opleiding voor elken speldenmaker dezelfde en derhalve ook in het algemeen de waarde der arbeidskracht van elk hunner dezelfde en naar verhouding hoog. Toen de speldenproductie aan het manufactuurstelsel onderworpen werd, verviel zij in soorten van deelarbeid die groote oefening vereischten en andere die met gemak te leeren waren. De arbeidskracht van diegenen welke langen tijd doorbrachten met het verkrijgen van de noodige groote oefening, had natuurlijk een veel grooter waarde dan die van hen welke zich tot de gemakkelijker handgrepen wendden. Zoo ontstaat een "hiërarchie der arbeidskrachten, die met een opklimmende reeks van arbeidsloonen overeenkomt".[1] Op de onderste sport der ladder staan zij die handgrepen verrichten, waartoe ieder mensch zonder bizondere oefening of voorbereiding in staat is. Zulke eenvoudige handgrepen komen in ieder voortbrengingsproces voor: bij het handwerk vormen zij een afwisseling van meer samengestelde verrichtingen; in de manufactuur worden zij de onafgebroken werkzaamheid eener bizondere klasse van lieden, die zich thans als ongeschoolde arbeiders van de geschoolde arbeiders onderscheiden.

Bijkans ieder arbeider der manufactuur heeft een korter leertijd door te maken dan de handwerker van de overeenkomstige industrie. De laatste heeft alle verrichtingen te leeren die tot algeheele vervaardiging van het product noodig zijn, de eerste slechts een of enkele weinige dier verrichtingen. Bij de ongeschoolde arbeiders vervallen de opleidingskosten geheel.

Zoo daalt in de manufactuur de waarde der arbeidskracht: daarmee


  1. De volgende tabel, die wij aan Babbage ontleenen (On the Economy of Machinery and Manufacture, London 1835). veraanschouwelijkt zeer goed de hiërarchische verdeeling der afzonderlijke loontrappen en de technische noodzaak om het aantal arbeiders in alle