PARUS CRISTATUS.
De Kuifmees is hier te lande veel minder algemeen, dan de meeste andere Meezensoorten; slechts in enkele provinciën treft men haar, meestal in gezelschap van andere vogels, in de dennenbosschen aan; in de kustprovinciën ziet men haar zelden anders, dan op den trek, terwijl zij daarentegen in de meeste streken van Gelderland en Noord-Braband het geheele jaar door wordt opgemerkt. In Frankrijk komt zij menigvuldiger dan bij ons voor; in Duitschland daarentegen weder minder algemeen dan in Frankrijk, terwijl zij in Engeland eene algemeene Meezensoort is.
Ofschoon de Kuifmees door hare verlengde kopveêren een zeer eigenaardig uiterlijk heeft, wijkt zij toch in andere opzigten weinig van de Zwartkop-Mees (P. palustris) af, met welke zij althans in kleuren, grootte en stemgeluid bijna geheel overeenkomt. Vooral het gewone geroep dezer beide Meezensoorten biedt zoo weinig verschil aan, dat men, alleen op het geluid afgaande, ze niet van elkaêr zou kunnen onderscheiden.
Het mannetje verschilt slechts weinig van het wijfje; bij haar zijn alleen de kleuren aan den kop minder duidelijk afgescheiden. De jongen hebben reeds de eerste weken na het uitvliegen kuifveêren, welke echter niet zoo lang als die der ouden zijn.
De broeitijd der Kuifmees begint in Mei of in 't laatst van April. Ieder paar broeit gewoonlijk tweemaal; het eerste broeisel bevat vijf à acht, het tweede zelden meer dan vijf eijeren, die in kleur en grootte nagenoeg aan die der Pimpel- of Zwartkop-Mees gelijk zijn, doch meestal iets meer naar het roode trekken, hetzij door de roseachtige tint der schaal over het geheel, hetzij door de meerdere of grootere roestroode vlekken aan den stompen kant. Het nest ligt in eene boom-