Naar inhoud springen

Pagina:Keulemans Onze vogels 1 (1869).djvu/231

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

DE LEEUWERIK.

ALAUDA ARVENSIS.


Deze vogel, dien wij Veld- en Akkerleeuwerik of Gewonen Leeuwerik noemen, is hier te lande vrij algemeen. Hij is van de Europesche soorten de meest bekende, en men kan hem als den grondvorm van dit zoo uitgestrekte geslacht beschouwen. Er bestaan namelijk onder de leeuwerikachtige vogels vele vormen, die van de hier inheemsche min of meer afwijken, en die door vele ornithologen als afzonderlijke geslachten worden aangemerkt.

De leeuwerikachtige vogels komen zoowel in koude als in warme gewesten voor; sommige eigenaardige vormen zijn echter aan bepaalde streken eigen. In Europa treft men drieërlei leeuwerikachtige vogels aan, waarvan de Gewone, de Boom- en de Kuifleeuwerik eigenlijke Leeuwerikken kunnen genoemd worden. De tweede vorm, die der Hoornleeuwerikken (Otocoris), wordt in ons werelddeel door slechts ééne soort vertegenwoordigd. Tot den derden vorm behoort de zoogenaamde Kalander, die door zijn dikkeren bek eenigzins als een overgang tot de Musschen is te beschouwen. De vijf genoemde soorten van Leeuwerikken worden allen in ons land aangetroffen.

Over 't algemeen zijn al de tot dit geslacht behoorende vogels eenvoudig gekleurd. Wat hunne grootte betreft, staan zij tusschen den Zwarten Lijster en het Sijsje in. De kleine vleugelpennen zijn bij allen zeer kennelijk en komen met die der Kwikstaarten en Piepers overeen. Op eenige uitzonderingen na, hebben alle soorten een langen, regten nagel aan den achterteen, hetgeen aantoont dat deze vogels op den grond leven; evenwel worden er eenige wel eens op de takken der boomen gezien, zoo als de Boomleeuwerik (A. arborea), en uit dezen naam zou men alligt afleiden, dat deze vogel uitsluitend op boomen leeft; doch dit is het geval niet: ook de aldus genoemde soort toeft hoofdzakelijk op den grond,