Pagina:Keulemans Onze vogels 1 (1869).djvu/272

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

In ons land komt slechts ééne soort voor, ofschoon de vogelhandelaars en vogelvangers ze in twee soorten willen verdeelen, die zij „Gewone Sijsjes" en „Smidjes" noemen. De laatsten echter zijn de oude mannetjes, die, oud gevangen zijnde, hunne donkere kleur behouden, terwijl de jong gevangene nimmer zoo zwart als de zoogenaamde Smidjes worden.

Wanneer wij den vorm en bouw der Sijsjes nagaan, dan bemerken wij spoedig, dat zij eene andere levenswijze, dan de eigenlijke Vinken, moeten hebben. Hunne tamelijk korte, met scherpe nagels voorziene pooten stellen hen in staat, te klauteren en aan de takken te hangen, hetgeen de andere Vinken (met uitzondering van de Distelvinken en Barmen) niet kunnen. De spitse snavel van het Sijsje is een uitmuntend werktuig, om de zaden uit elzen- of dennenvruchten te pikken, hetgeen den eigenlijken Vinken met hun meer stompen bek veel moeijelijker moet vallen. Ook kunnen de laatstgenoemden niet aan de takken hangen, zoodat zij de elzenpitten niet uit de vrucht kunnen halen, wanneer deze nog aan de takken vastzit, maar wachten moeten totdat die vruchten afgevallen zijn en op den grond liggen, terwijl het Sijsje behendig naar de uiterste einden der takken klautert en hangende de zaden tot zich neemt. Het Sijsje gebruikt evenwel ook ander plantaardig voedsel, en eet in den zomer veel rupsen en andere kleine insecten.

De eigenlijke trektijd dezer vogeltjes is in October. Evenwel zijn zij dikwijls nog in December en Januarij hier te vinden, hetgeen daaraan is toe te schrijven, dat die Sijsjes, welke niet in gezelschap van andere Vinken, maar in afzonderlijke troepjes henentrekken, niet zoo geregeld doorvliegen, maar zich meestal hier en daar in boomen, bij voorkeur in digt bij het water gelegen boschjes, ophouden.

Op den najaarstrek komt dit vogeltje veelvuldig bij ons voor, en het blijft dikwijls den geheelen winter hier over. Eenigen broeijen ook in ons land, ofschoon zelden elders dan in de provinciën Gelderland en Noord-Braband. Het bewoont verder het gematigde Europa, is in de koudere streken zeldzaam, daarentegen in Duitschland en Frankrijk zeer algemeen.

De voorwerpen, die in Nederland overwinteren, trekken gewoonlijk in April naar de meer Zuidelijk gelegen landen, om er te broeijen; evenwel worden er steeds gedurende den zomer ook bij ons broeijende gevonden. Men ontmoet in het voorjaar altijd meer mannetjes dan wijfjes, en wanneer deze vogeltjes paren, dwalen de ongepaarde mannetjes alleen rond.