hoop, dat hun vogel eerst na geruid te hebben, of althans in den eerstkomenden zomer, zingen zal. Van alle vogelliefhebbers, die Spotlijsters houden en gehouden hebben, ken ik er niet één, die niet in zijne verwachting teleurgesteld werd. Van dertig voorwerpen, die, eenige maanden geleden, te Londen door een handelaar werden gekocht en grootendeels weder verkocht, was er slechts één die zong, en deze moest, ter wille van het weinige, dat hij ten gehoore bragt, 10 pond sterling kosten, terwijl de overigen de som van 5 pond opbragten. De eenige zanger, die, wegens den hoogen prijs, welke er voor gevraagd wordt, tot heden onverkocht gebleven is, zingt gedurende een groot gedeelte van den dag, maar bederft telkens het schoone van zijn zang door een alleronaangenaamst krassend geschreeuw. Ik heb een Spotlijster gehad, die hetzelfde leelijke gekras maakte en zóó luidruchtig was, dat alle overige zangers zich overschreeuwden, zonder echter gehoord te kunnen worden. Al mijne zangers waren dan ook binnen eenige dagen door dat gezelschap geheel bedorven. De Nachtegaal, als gevoelde hij zich in zijne waarde miskend, zweeg; zoo deed ook het Roodborstje. De Sijs daarentegen maakte zijn scherp geslijp nog leelijker dan gewoonlijk, en ook de oude verstandige Spreeuw schreeuwde den Spotlijster na, en nam daarbij eene houding aan, als wilde hij zeggen: „zoo iets kan ik ook". Ieder der overige gevederde muziekanten deed zijn best, om boven al de anderen uit te schreeuwen. Het was onmogelijk, een gesprek te voeren onder zulk een oorverdoovend geraas, en de Spotlijster-voorzanger werd dan ook spoedig verwijderd. Een tweede maal wilde ik het nog eens met een ander voorwerp proberen; doch ook dit was een ontembare wildzanger, en de soms wonderbare geluiden, die hij voortbragt, werden mij op den duur toch zóó ondragelijk, dat ik mij ook van hem moest ontdoen. Ik heb celebriteiten onder de Spotlijsters gehoord, ware prima-donna's, met zeldzame zangtalenten; maar allen lieten ook die onaangename, krassende geluiden hooren, die iederen vogelliefhebber vervelen en onaangenaam aandoen. Ik ontzeg den vogel zijn fraaijen zang niet, en sta gaarne toe, dat hij met zijn zangtalent het Amerikaansche woud bezielt en verlevendigt, en den voor natuurschoon ontvankelijken hoorder daar tot verbazing en verrukking brengt; maar... het woud is niet de kamer, en de vogel in zijn natuurstaat is niet de vogel in de kooi. Een mijner vrienden, die lang in Amerika heelt vertoefd en dikwijls dezen vogel in vrijheid hoorde, maar ook den Nachtegaal onzer bosschen had leeren kennen, maakte dan ook de opmerking, dat de Spotlijster alleen dáárom het fraaist
Pagina:Keulemans Onze vogels 2 (1873).djvu/102
Uiterlijk