Naar inhoud springen

Pagina:Keulemans Onze vogels 2 (1873).djvu/121

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

DE KRAMSVOGEL.

TURDUS PILARIS.


De Kramsvogel behoort tot die Lijsters, welke ons land op den trek bezoeken, doch niet hier broeijen. Hun eigenlijk vaderland, of liever, de landen, waar zij broeijen, zijn Zweden, Noorwegen, Rusland en Schotland. Ook in sommige streken van Duitschland worden zij broeijende aangetroffen. Op den trek bezoeken zij Noord-Afrika en het geheele Zuiden van Europa. Voorwerpen, die in het gematigde Siberië en in Klein-Azië voorkomen, schijnen niet van de Europesche te verschillen.

De Kramsvogels verschijnen hier te lande omstreeks October en trekken hier gedurende den geheelen winter in gewoonlijk vrij talrijke troepen rond, veelal gezamenlijk met Koperwieken (T. iliacus), Zwarte Lijsters, Spreeuwen en Leeuwerikken. Soms ook vliegen zij in gezelschap van Goudplevieren, en blijven dan hoofdzakelijk op den grond. Bestaat echter de troep uit Kramsvogels alleen, dan ziet men ze meestal boven in de boomen, of in het lage, doch ontbladerde elzen- en wilgenhout, langs bouwgronden of moeslanden.

Het zijn schuwe, onrustige vogels; zelden laten zij eenig geluid hooren, en gewoonlijk houden zij zich niet lang in eene en dezelfde streek op, maar vliegen steeds, als voortgejaagd, van den grond naar den boom, en van het eene oord naar het andere.

Het mannetje heeft eenigzins sterkere kleuren, en de geelbruine tint op den krop komt bij hem iets meer uit, dan bij het wijfje.

De jongen zijn regelmatig over het geheele ligchaam licht en donker gevlekt; de rug en nekveêren hebben witte vlekken; daarentegen ontbreken hun nog de in hetoogloopende zwarte stippen in den hals.

Het nest van den Kramsvogel is groot, half kogelvormig, doch slordig bewerkt; de bouwstoffen bestaan uit worteltjes, doode bladeren, draden van mast of den-