Pagina:Keulemans Onze vogels 2 (1873).djvu/134

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

is intusschen zeker, dat, wanneer twee mannetjes naar het bezit van een en hetzelfde wijfje dingen, zij dan elkander aanhitsen en hun hartstogt lucht geven door om het hardst te zingen; zij vallen dan dikwijls al zingende elkander op het lijf, en vervolgen elkaêr onder een luid geschreeuw, maar eindigen toch met een nieuw duet.

In elk geval is het wel jammer, dat wij den Nachtegaal slechts gedurende een klein gedeelte van den zomer mogen hooren; eigenlijk toch maakt hij slechts in Mei en Junij van zijn stemorgaan ten volle gebruik; want, zoodra zijne jongen het nest kunnen verlaten, en daardoor het wijfje zich meer in 't gezelschap van het mannetje kan ophouden, krijgt men zelden iets meer dan eenige schielijk afgebroken geluiden van hem te hooren. Het gewoon geroep van beide seksen, ook van de jongen, klinkt als „chtek-tuk chtek-tuk".

Zoodra de jongen het nest hebben verlaten, hoort men ze vooral in het lage hout en op den grond, waar zij, bij de nadering van eenig wezenlijk of vermeend gevaar, behendig wegkruipen en zich geheel stilhouden. Zij vliegen nog lang met de ouden mede en trekken in het najaar gelijktijdig met hen weg. Dit wegtrekken geschiedt meestal omstreeks half September. Het schijnt echter, dat die voorwerpen, welke hier te lande broeijen, reeds in 't laatst van Augustus verhuizen, en dat die, welke wij later zien, meer Noordelijk hebben gebroeid en slechts in 't voorbijtrekken ons land bezoeken.

Men vangt hen meestal in het voorjaar, met zoogenaamde nachtegaal-netjes, waarmede men ze spoedig meester wordt. Daar de Nachtegalen zich gewoonlijk langen tijd in dezelfde streek ophouden, weet men spoedig, waar er een te vangen is. Hij laat zich tot op eenige schreden naderen en volgt de bewegingen des vogelaars, zoodat hij in den regel, zoodra de strik gezet is, op de als lokaas gebezigde meelwormen nedervalt en dan onmiddellijk gevangen is. Daar hij zeer oplettend en geenszins schuw is, heeft men gemeend, dat nieuwsgierigheid hem in den strik deed geraken. Dit is echter niet het geval; maar, met een zeer scherp oog begaafd, ziet hij de levende meelwormen reeds van een afstand, waarop hij naauwelijks door den vogelaar kan waargenomen worden, en, door zijne voorliefde voor larven van kevers en voor wormen verleid, valt hij er dan onmiddellijk op neêr. De Nederlandsche Jagtwet verbiedt wel is waar het vangen van Nachtegalen, maar op dit verbod wordt niet bijzonder gelet.

Zij gewennen zich spoedig aan de gevangenschap, maar vereischen eene zorg-