geopende kooi. Het zingt den geheelen dag door, en soms hoor ik het ook 's nachts, doch dan slechts gedurende eenige weinige oogenblikken. Nu het eenmaal aan de kooi is gewend, is het zeer mak en vertrouwelijk en komt zelfs soms naar mijne hand toevliegen, wanneer ik de voor hem bestemde meelwormen gereed houd. Het baadt zich herhaaldelijk in een bakje, dat te dien einde is neergezet. Tegen den middag gaat het in de kooi rustig op zijn stokje zitten, en verheugt mij nu en dan met een zacht gekweel, zooveel als eene repetitie voor de straks weder beginnende andante. Gedurende eenige uren van den dag geeft het zich aan luiheid over, zóó zelfs, dat het dan niet eens de moeite neemt, om eene voorbij snorrende vlieg te pakken; soms echter grijpt het er een, doch blijft dan rustig nederzitten en wijkt niet van zijne plaats. Ik voêr het met gehakt vleesch en ei, waaronder een meelworm wordt gemengd. Ander voedsel nuttigt het nimmer, en zelfs miereneijeren, die de meeste andere voorwerpen dezer soort zoo gaarne eten, roert het niet aan.
Pagina:Keulemans Onze vogels 2 (1873).djvu/195
Uiterlijk