Pagina:Keulemans Onze vogels 2 (1873).djvu/200

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

d'or, onder welken titel (Goudmerel) hij ook hier te lande dikwijls wordt aangeduid. Vogelaars en landlieden noemen hem ook wel Wiewou of Gele Gou.

Het wijfje is zeer gemakkelijk van het mannetje te onderscheiden door hare meer eenvoudige kleuren; het zwart aan kop, vleugels en staart ontbreekt bij haar geheel; hare bovendeelen zijn fletsgroen, hare vleugel- en staartpennen iets donkerder, hare onderdeelen licht graauw en overlangs gestreept, en slechts de zijden van het ligchaam en den kop hebben eene gele kleur, die veel minder helder is dan bij het mannetje. De jongen verschillen van de ouden doordien zij veel blanker en meer gestreept zijn; zij hebben eenige overeenkomst met het oude wijfje, maar zijn nog fletser.

Onze Wielewaal paart in het begin van Mei en begint omstreeks de helft dier maand met den nestbouw. Het nest bevindt zich veelal boven in den boom, zeldzamer op de onderste takken, soms heeft men het zelfs aan over het water hangende boomtakken gevonden. Gewoonlijk bevestigt hij zijn nest aan twee of meer takjes, zoodat het als een bakje hangt; in de meeste gevallen is het napvormig, hoewel men er dikwijls veel verschil in vorm en grootte bij aantreft. De bouwstoffen bestaan uit hooi, verschillende plantenvezels, spinnewebben, zachte blaadjes en mos, en voor het binnenwerk uit koe- of paardenhaar, soms ook uit veêren.

De eijeren, waarvan er gewoonlijk vier in één broeisel gevonden worden, zijn iets grooter dan die van den Spreeuw, en lichtblaauw van grondkleur, met eenige groote en kleine, lichte en donkere vlekken; gewoonlijk zijn er aan de stompe zijde der schaal eenige donker purperroode stippen zigtbaar. Alleen het wijfje broeit, en de jongen worden door beide ouden met insecten gevoerd. Als er een tweede broeisel komt, worden de jongen met insecten en beziën grootgebragt.

Het voedsel der ouden bestaat uit allerhande weeke insecten, beziën en zachte vruchten. Men beweert dat de Wielewaal een beruchte kersendief is; doch ik meen opgemerkt te hebben, dat het hem in de kersengaarden hoofdzakelijk te doen is om insecten, vooral rupsen, te zoeken; althans bij het ontleden van een door mij in een kersengaard gedood mannetje, vond ik geen enkele kers, doch vele overblijfselen van rupsen en vliegen. Nu moge het waar zijn, dat hij gaarne kersen eet, maar dit neemt niet weg, dat er, wat het stelen van kersen betreft, wat te veel op zijne rekening wordt gesteld. Vlierbeziën schijnt hij niet te eten.