bosschen, in boomgaarden en tuinen op. Al onze Gorzen verkiezen ruime, opene uitgestrektheden; zij schuwen het sombere digte woud, en rusten gewoonlijk in zoodanige boomen, van waar zij een ruim uitzigt op den omtrek hebben. Vandaar dat men de Gorzen steeds nabij weilanden, in boomgaarden of langs de straatwegen aantreft. De Ortolaan daarentegen kiest de fraaist aangelegen, bloemrijkste tuinen tot zijn verblijf, en komt slechts zelden op wei- of ploegland.
Deze vogel bouwt zijn nest op den grond, onder de afhangende takken van heesters, soms tusschen de wortelen, doch steeds op een met groen begroeiden bodem. Het nest is klein en uit droog gras en worteltjes vervaardigd. De eijeren zijn vuilwit met donkerbruine kleine vlekjes en streepjes en grijze vlekken, welke laatsten als ware 't in de grondkleur der schaal wegvloeijen, terwijl de bruine of donkere streepjes er schijnbaar bovenop liggen, als waren ze er eerst later met dikke verf op geschilderd; de vlekjes zijn niet zoo marmer- of liever letterachtig, als die der eijeren van de meeste overige Gorzen. De jongen gelijken in hun eerste kleed vrij wel op het wijfje, doch de lichtgele tint is bij hen meer zandkleurig, en de vlekjes aan nek, borst en bovenkop zijn duidelijker. In de hierbijgevoegde afbeelding zijn mannetje en wijfje beide voorgesteld.
De Ortolaan voedt zich gedurende den broeitijd met insecten en jong groen, vooral bloesems van vruchtboomen. Na dien tijd eet hij zaden.
Wat zijne levenswijze betreft, heeft de Ortolaan veel overeenkomst met den Groenling. Hij is echter schuw en onrustig van aard, hetgeen trouwens zeer verklaarbaar is door de omstandigheid, dat deze vogel, ter wille van zijn smakelijk vleesch, sedert onheugelijke tijden, in bijna alle landen van dit werelddeel en op allerleiwijzen vervolgd en gevangen wordt. Al wie ooit de groote wildmarkten van Europa heeft bezocht, zal daar, vooral in het voor- en najaar, geheele reeksen kleine vogels hebben opgemerkt, zorvuldig geplukt en netjes op dessertbladen uitgestald, en er zoo zonderling uitziende, dat men ze waarlijk op 't eerste gezigt voor klompjes vet zou houden: die vetklompjes nu zijn de stoffelijke overblijfselen van Ortolanen, deels wild gevangen, deels, en dat zijn natuurlijk de vetste, gemest. De Italianen en zelfs de Franschen overvoeren deze vogels zoodanig, dat de arme diertjes zich op 't laatst niet meer bewegen kunnen. Zoo worden zij maanden lang gemest, om ten slotte door dezen of genen gastronoom in één hap verslonden te worden. Het is ook een algemeen bekend feit, dat de oude Romeinen, ten einde deze vogels goed vet te mesten, ze afzonderlijk in kleine kooijen