zich in de nabijheid van het nest bevindt, verbeeldt men zich, van één vogel twee syllaben achtereenvolgens te vernemen; evenwel is het niet één, maar zijn het wel degelijk twee vogels, namelijk het mannetje en het wijfje; het eerstgenoemde roept, namelijk „fit", waarop het wijfje „fiet" antwoordt, en dit volgt zoo schielijk en zoo geregeld op elkaêr, dat het op den toehoorder den indruk maakt, alsof één van beiden „fit-fiet" riep.
In gevangenschap zijn het zeer levendige en oplettende vogels. Indien in eene groote volière vele zich bij elkaêr bevinden, zijn zij gewoonlijk zeer levendig; meestal paren zij spoedig, en stellen zich met een weinig hooi tevreden, om eene woning voor hun aanstaand kroost te bouwen. In Zuid-Europa, waar men deze vogels meer dan hier te lande in gevangenschap aantreft, behoort een paar broeijende Kardinalen volstrekt niet tot de zeldzaamheden, en in Zuid-Amerika broeijen zijn in de kooi, als hier te lande de Kanarievogels.
Men voedt ze met hennepzaad, gemalen of fijngestooten maïs, een weinig in water en suiker geweekt brood, pitten van appelen en peren en des zomers een paar kersen; op jonge bladscheuten zijn zij verzot, waarom het raadzaam is, nu en dan wat jong groen in de kooi te werpen of tusschen de traliën te steken. De beziën, die men in het najaar en den winter aan den meidoorn vindt, zijn hun bijzonder welkom.
De Grijze Kardinaal is gaarne in gezelschap met voorwerpen zijner soort; zet men hem in de volière bij andere vogels, dan begint hij reeds spoedig vriendschaps-, zelfs liefdesbetrekkingen met hen aan te knoopen; gewoonlijk heeft hij dan spoedig een vertrouweling gevonden, naast wien hij 's nachts gaat zitten slapen. Ook is hij volstrekt niet moeijelijk in zijne keus; want tot zijn kooimakker kiest hij dikwijls vogelsoorten, die zeer met hem verschillen; zoo b.v. zag ik eens een Grijzen Kardinaal, die eene Lachduif tot zijne vertrouweling gekozen had en steeds in hare nabijheid te vinden was, en ook, omgekeerd, een wijfje van den Rooden Kardinaal, dat in de beste verstandhouding leefde met het mannetje van de Grijze soort.
In de kooi hebben de drie verschillende kardinalen deze overeenkomst dat zij verzot zijn op een bad, gaarne in den zonneschijn en in het zand liggen, en bijzonder zindelijk op hunne veêren zijn.
Bij sommige voorwerpen, die lang gekooid zijn geweest, neemt het rood aan den kop langzamerhand eene geelbruine kleur aan.