tegen zeer schaars voorkomen. Zij worden door het wijfje in 14 à 16 dagen uitgebroeid. Volgens Brehm gaat het wijfje niet bij het laatste, doch reeds bij het eerste ei zitten, om dit voor de koude te beschutten. Brehm zegt verder, dat de jongen geruimen tijd in het nest blijven en lang door de ouden verwarmd en verzorgd worden.
In de volière is de Kruisbek een bij uitstek oplettende, verstandige vogel; wel is waar, hij maakt weinig getier en zit meestal stil en bedaard te loeren en schijnbaar te philosopheren, doch zijne vertrouwelijkheid alleen maakt hem spoedig tot den vriend van zijn meester. Hij schijnt geen kwaad te kennen; alleen na herhaaldelijk geplaagd, mishandeld of gestoord te zijn, wordt hij schuw en wild, en dan is ook niets meer in staat, hem weder dat gulle, hem ingeschapen vertrouwen in te boezemen. Van nature is het een goede, vriendelijke vogel; hij laat, zonder vrees te toonen, de menschen tot in zijne onmiddellijke nabijheid naderen, en, onbewust dat de gespannen strik hem zijne gulden vrijheid ontnemen zal, wordt hij spoedig het slagtoffer zijner vertrouwelijke onbevreesdheid.
Velen meenen, dat hij dom, zelfs koppig is; maar al wie hem lang in de kooi heeft gehad, zal hem geenszins van onverstand beschuldigen. Zonder de minste aarzeling neemt hij een meelworm of gekraakte noot uit de hand aan; aarzelt hij, dan is dit niet een gevolg van vrees, doch van onbekendheid met het voorwerp, dat hem voorgehouden wordt. Lust hij 't niet, dan doet hij ook volstrekt geen moeite om het uit uwe vingers op te pikken. Geeft men hem kanarie- in plaats van hennepzaad, dan tracht hij op allerlei wijzen dit uit zijne kooi te werpen; meestal werkt hij dan den geheelen etensbak langzaam aan naar buiten, en schrikt dan volstrekt niet, als deze wat hard en onverwachts naar beneden valt. De sluiting der kooideur maakt hij telkens open, komt dan heel bedaard naar buiten en gaat op zijne kooi zitten of wel, met eene uiterst bedaarde, zelfs deftige houding, bij zijne overige kooigenooten in de kamer bezoeken afleggen. Wegvliegen zal hij zelden, al staan ook de ramen wijd open. Zijne natuurlijke neiging tot breken en pluizen drijft er hem soms toe aan, zijne kooi stuk te bijten, waarbij hij meestal de splinters opeet. Hij zit niet gaarne bij andere vogels, en houdt zich dan ook bij voorkeur met zijne soortgenooten bezig. Hij twist niet, en, mogt soms de eene of andere oorzaak eenig verschil van gevoelen tusschen zoo'n paar opleveren, steeds blijft het bij bedreigingen, en uiterst zelden komen zij tot dadelijkheden.
Op zijn gevederte is hij bijzonder proper, en dagelijks pluist hij zich de pooten