Pagina:Keulemans Onze vogels 2 (1873).djvu/350

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

Het niet of gebrekkig broeijen dezer vogels, in gevangenschap, kan ook veroorzaakt worden doordien men te na verwante voorwerpen bij elkander plaatst, en zoodoende voorwerpen van eene en dezelfde generatie onderling of met die van eene vroegere generatie laat paren.

Wil men dus van het kweeken dezer vogels betere resultaten verkrijgen, dan behoort men hen, gedurende den geheelen winter, zoo veel en zoo krachtig mogelijk te voeren en, van September tot het voorjaar, de beide seksen gescheiden te houden. Men sluite, bij voorbeeld, de Hanen in eene afzonderlijke volière, zoodat zij buiten het gezigt der Hennen blijven, en plaatse omstreeks Februarij of Maart elken Haan in eene kleine kooi, in de nabijheid der Hennen; alsnu voêre men beide seksen sterk met raauw gehakt vleesch, met fijngemalen boekweit en hennepzaad, of, indien zij geen vleesch willen eten, alleen met hennepzaad, en tegen het einde van Maart late men, vroeg in den ochtend, al de Hanen gelijktijdig in de volière, waarin zich de Hennen bevinden. Nu ontstaan er hevige gevechten tusschen de Hanen, hetgeen dikwijls eenige dagen achtereen wordt herhaald, doch waarop gewoonlijk zeer spoedig paren volgt. Is dit laatste echter niet het geval—doch dit behoort tot de uitzonderingen—dan sluite men één paar bij elkaêr in eene kleine kooi, en plaatse die in een uiterst stillen hoek.

Zoodra het tot paringen gekomen is, dient men vooral op het leggen der eijeren te letten: onmiddelijk na de legging moeten de eijeren weggenomen worden, daar men anders gevaar loopt, dat ze door de Hen zelve of door den Haan worden opgegeten of vernield. Men legge dus de eijeren onder eene broeische Kriel- of andere Kip, en ga hiermede op gelijke wijze te werk, als bij de Fazanten; men legge namelijk de eijeren, van verschillende paren, doch niet meer dan veertien stuks, onder dezelfde broeister.

De kuikens moeten even als jonge Fazanten behandeld worden, zoowel wat het voedsel, als wat de kooijen aangaat. Veel meelwormen, bij voorbeeld, en later miereneijeren zijn voor de Patrijzen uiterst doelmatig. Zoodra zij volwassen zijn, geve men hun hetzelfde voêr, als den ouden, namelijk, havergort, boekweit, wit- of kanarie- en hennepzaad, en late ze op een grond loopen, waar zij aardwormen, larven van kevers en mieren kunnen oppikken.