Pagina:Keulemans Onze vogels 2 (1873).djvu/349

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

Hier te lande behooren broeijende Roode Patrijzen tot de zeldzaamheden. De voorwerpen, die ons, hoofdzakelijk in het voor- en najaar, komen bezoeken, zijn dan ook grootendeels slechts zwervers, die zich, vóór en na den paartijd, van de eene streek naar de andere begeven, en bij zulke gelegenheden eenigen tijd in onze provinciën vertoeven. In gevangenschap treft men ze daarentegen zeer dikwijls aan, maar toch tegenwoordig minder dan vroeger. Dit laatste schijnt wel voor een goed deel te moeten toegeschreven worden aan de concurrentie der Californië-Patrijzen, die, wat de voortteling in gevangenschap betreft, veel gunstiger resultaten opleverden, terwijl daarentegen vele liefhebbers, die Roode Patrijzen kweekten, in dit opzigt werden teleurgesteld.

Het menigvuldigst echter zien wij den Rooden Patrijs in het najaar, op de wildmarkten der groote steden van Europa. Te Londen en Parijs, bij voorbeeld, komen zij even talrijk voor als de Gewone soort, en worden zij tegen denzelfden prijs als de laatstgenoemde verkocht. Evenwel zijn de voorwerpen, welke men te Londen bij de poeliers en op de wildmarkten aantreft, slechts voor een klein gedeelte uit Engeland afkomstig; de meesten worden er uit Schotland, Frankrijk en Duitschland aangevoerd.

In gevangenschap bekleedt de Roode Patrijs eene voorname plaats onder het tam gevogelte; inderdaad zijn er maar weinig Fazanten of Hoenders, die, wat schoonheid van veeren en bevalligheid van vormen betreft, met hem kunnen wedijveren. Voor 't overige is het een zeer tamme, zachtaardige vogel, en de zachte kleur zijner vederen stemt dan ook met zijne geaardheid volkomen overeen.

Het kweeken van Roode Patrijzen brengt meestal deze moeijelijkheid mede: dat, bij eene tweede of derde generatie, de Hennen onbevruchte eijeren leggen; voorts, dat elk broeisel, in den regel, meer Hanen dan Hennen oplevert, en dat de laatsten gewoonlijk spoediger sterven en aan meer ongemakken zijn blootgesteld, dan de Hanen.—Het leggen van onbevruchte eijeren is hoofdzakelijk toe te schrijven aan het minder sterke gestel der vogels, hetgeen wederom daarvan het gevolg is, dat zij, vooral in het voorjaar, niet krachtig genoeg gevoed worden, of wel dat men gedurende eene reeks van jaren van een en hetzelfde paar kuikens verkrijgen wil. Wenscht men van deze vogels gestadig jongen te hebben, dan dient men, om de twee of drie jaren, den Haan of de Hen door een éénjarig voorwerp te doen vervangen, liefst door een, die in vrijheid geteeld en als kuiken gevangen en tam geworden is.