Pagina:Keulemans Onze vogels 3 (1876).djvu/136

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

te fluiten; zoodra dan ook deze zich liet hooren, bootste ik zoo goed mogelijk zijn lokgeluid na, en bemerkte dat de vogel steeds nader kwam; op eens verscheen de nieuwsgierige zanger in het bloemhek, en was weldra, na eenige sprongen door de bloemen gemaakt te hebben, op een der lijmtakjes vastgeraakt en gevangen. De Kersendief is trouwens de eenige der bij ons levende vogels, die zich op zoodanige wijze laat verschalken.

In tropische gewesten kan men vele vogels op nog eenvoudiger wijze bemagtigen, door ze alleen na te fluiten en daarbij met een lijmstokje in de hand gereed te staan, om daarmede, zoodra de nieuwsgierige vogels in het bereik gekomen zijn, hun even een tikje te geven. Men kan den Kersendief ook in knipkooitjes vangen, met levende meelwormen of eene groote vlieg als lokaas. Zoodra er een gevangen is, moet men zorg dragen, dat hij onmiddellijk in eene daarvoor in gereedheid gebragte kooi opgenomen en in een rustig hoekje geplaatst wordt, in eene stille kamer, waar vooral niet mag gerookt worden. Miereneijeren en stukgeknipte meelwormen moeten reeds op den bodem zijner nieuwe woning gereed liggen. De meest geschikte plaats voor de kooi is vóór het raam, als zich daar een bloemhek bevindt of als het zoo hoog gelegen is, dat de gevangen vogel niet door het verkeer met de buitenwereld gestoord wordt. Na eenige oogenblikken aarzelens begint hij dan het smakelijk maal op te pikken, en zet zich vervolgens op een der ruststokjes neer. Eet hij echter niet, en zet hij de'veêren uit, dan geve men hem maar liever dadelijk de vrijheid weder; want dan is het zoo goed als zeker, dat hij het slechts weinige uren meer in de gevangenschap kan uithouden. Toont hij daarentegen lust in de hem voorgezette spijs, dan geve men hem gedurende de eerste drie of vier dagen alleen insectenvoêr, en menge er van lieverlede gehakt ei met beschuitkruimels en later het voor den Nachtegaal opgegeven voeder door. Versche beziën, of wat zoete witte wijn in zijn drinkwater, zijn hem even aangenaam als noodig. Na den ruitijd (September) brenge men hem in een warm vertrek of, nog beter, in de broeikas of oranjerie; koude en een langdurig vochtige atmospheer zijn, even als tabaksrook, voor dezen vogel doodelijk. Zelden houdt men hem langer dan één zomer. Heeft men dan ook geen gelegenheid om dit lieve diertje voor den winter eene geschikte localiteit te bezorgen, dan geve men het liever in het vroege najaar de vrijheid terug, daar het anders zeker den dood te gemoet gaat.