Pagina:Keulemans Onze vogels 3 (1876).djvu/135

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Deze pagina is gevalideerd

schuwen hen onmiddellijk voor het naderend gevaar, en dan stuiven zij als muizen uit elkaêr en houden u zeer wel in het oog.

De Kersendief voedt zich met insecten en beziën. Zeer kleine insecten of insecteneijeren eet hij echter niet, en dit is dan ook de reden, waarom hij eerst zoo laat bij ons aankomt; immers, tegen den tijd, waarop hij in onze tuinen verschijnt, zijn de rupsen reeds groot en menigvuldig, en zoo vindt hij dan zijn voedsel geheel gereed. Spinnen, larven, vliegen en muggen maken zijn hoofdvoedsel uit; hij vangt, veel vliegende insecten in de vlugt, maar pikt ook de rijpe beziën zeer behendig en vrij gulzig tusschen de bladeren weg; niet minder gaarne bijt hij rijpe kersen stuk, en dan doet hij zich terdege te goed aan de sappige vrucht, waarvan hij het vleesch zoo ver wegpikt, dat alleen de steen overblijft; vandaar dat men hem in vele streken niet alleen Kersendief, maar ook Kersenpikker noemt.

Men kan hem gevangen houden, doch dit vereischt veel zorg en oplettendheid, daar het een bijzonder zwakke vogel is. Oud-gevangenen hebben vooral eene zorgvuldige behandeling noodig, terwijl te jonge voorwerpen zelden langer dan eenige weken in het leven blijven. De geschiktste tijdstippen om ze te vangen zijn die waarop zij bij ons komen, en die waarop zij ons weder verlaten. Daar zij zeer nieuwsgierige vogels zijn en daarenboven veel gevoel voor muziek, vooral voor de toonen der fluit, aan den dag leggen, kan men hen zeer gemakkelijk uit hunne schuilhoeken naar lijmstokken lokken, door eenige toonen van hun zang fluitende na te bootsen. Zij volgen dan dikwijls den speler of fluiter een heel eind weegs, en concerten in parken of diergaarden trekken steeds hunne aandacht en tegenwoordigheid. Ik heb hen dikwijls verschalkt, door eenige met lijmtakjes voorziene stokken op eenigen afstand van de dagelijks door hen bezochte boomen te plaatsen en dan door te fluiten hunne opmerkzaamheid gaande te maken; alras volgde dan de zanger mij tot aan den laatsten, of den digtst bij de lijmstokken geplaatsten boom; en nu, achter deze stokken in een heester verborgen, lokte ik den zanger ook op de lijmstokjes. Later deed ik het op nog zonderlinger wijze. Nabij Rotterdam, op eene buitenplaats, hoorde ik vele dezer vogels in de heesters, en een hunner plukte herhaaldelijk de vruchten van een aalbessenboom, die zeer digt bij hel venster der tuinierswoning stond. Toevallig zat ik daar voor het raam, en kwam op het idee, om in het voor dat venster aanwezige bloemhek eenige lijmhoutjes te bevestigen en den zang van den vogel na