Pagina:Keulemans Onze vogels 3 (1876).djvu/214

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

jes en jongen, zeer eenvoudig gekleurd en heeft dan veel overeenkomst met de wijfjes der verschillende Vuurwevers (Euplectes), alsook, vooral de jongen, met de Graauwe Gors (Emberiza miliaria), hoewel de jongen een geler bek hebben; de wijfjes en mannetjes onderscheiden zich echter in hun winterkleed van alle in kleur verwante vogels door de lange schachten hunner staartpennen, waarom men ze in de wetenschap ook als Dol. agripennis beschreven vindt.

Deze vogels vliegen zeer snel, en hunne vlugt is geheel gelijk aan die onzer Spreeuwen, waarmede zij dan ook, wat vleugelbeweging betreft, het best te vergelijken zijn. Op den grond huppelen zij met fiksche sprongen, doch loopen ook, even als de Leeuwerik. Terstond na den oogsttijd verlaten zij hun vaderland en trekken zuidwaarts tot West-Indië en Brazilië, alwaar zij dan weder verschen voorraad op de bloeijende rijst- en maïsvelden vinden. Tegen het einde van Mei zijn zij echter weder in hun vaderland teruggekeerd, waar men ze dan, even als op den najaarstrek, ten einde de door hen aan te rigten schade zooveel mogelijk te voorkomen, op allerlei wijze tracht te vangen en te verdelgen. Men brengt ze vervolgens te New-York ter markt en verkoopt ze tegen 3 cents per dozijn, waarop zij, even als ten onzent de Vinken en Leeuwerikken, voor de keuken bestemd worden.

Intusschen dienen we, ter wille der regtvaardigheid, wèl te doen uitkomen, dat ook deze vogels—trouwens gelijk zoo velen hunner miskende natuurgenooten—de door hen aangerigte schade ruimschoots vergoeden door het vernielen eener menigte insecten, als sprinkhanen, slakken en rupsen, waarmede zij hunne jongen voeren en die zij zelven gedurende het warme seizoen mede gaarne nuttigen. De Amerikaansche planter echter—en is in ons werelddeel overal de landman in dit opzigt veel wijzer?—wil dit niet inzien en blijft den vogel vijandig; want, zoo redeneert hij, de aangerigte schade laat duidelijke sporen na, maar van al dat goed, dat die vogels zouden doen, neen, daarvan hebben we nog nimmer de bewijzen gezien, 't Is ook waar: van een eenmaal verslonden insect blijft niets ter nagedachtenis over! Toch mogten èn planter èn landman wel eens bedenken—we zeggen „bedenken": want te berekenen, op millioenen na, is het niet—welk eene verbazende graan en groente en vruchten verterende nakomelingschap er van zoo'n paar insecten kan groeijen... zoo er geen vogels waren, die ze verslonden!