Pagina:Keulemans Onze vogels 3 (1876).djvu/270

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

Men heeft waargenomen, dat deze vogeltjes gezellig broeijen, zich meestal met andere reeds broeijende vogels vereenigen, en hunne nesten zoo digt mogelijk bij die van andere vogels bouwen.

Het nest van het Goudborstje is uit gras en dunne plantendraden zaamgesteld en van binnen met grasbloemen belegd. Het ligt tusschen takken van heesters, soms ook aan en over grasstengels, en bevat ongeveer 15 witte eijeren, welke aan de stompe zijde nu eens duidelijk, dan weder zeer onmerkbaar, rood gevlekt zijn.

Even als alle Grasvinken en de meeste Wevers en Amadinen, broeijen ook de Goudborstjes in gevangenschap, namelijk in de ruime volière, waar zij kunnen rondvliegen en eigenlijk evenzeer op hun gemak zijn als in de vrije natuur. Zulke volières moeten, althans wanneer men er kleine uitheemsche vogels wil doen voorttelen, minstens vijf kubieke voeten groot zijn, en overigens hoe grooter hoe beter; en daarbij is het zeer doelmatig, er eenig laag hout, wild groeijend klimop, hoog gras, stukken met mos bedekt wilgenhout en stroomend of althans een ruimen voorraad schoon water in aan te brengen. Hoe grooter het aantal daarin levende vogels is, des te gereedelijker zullen zij broeijen; en, is de menigte eenmaal tot honderden aangegroeid, dan telen ze als muizen. Het is bijna ongeloofelijk, en toch een algemeen waargenomen feit, dat een paar kleine Grasvinken jaarlijks ongeveer een honderdtal jongen voortbrengen. In Brehms Gefangene Vögel leest men eene merkwaardige mededeeling van den heer Rey, aangaande de vruchtbaarheid van een paar Goudborstjes, dat in de volière nestelde: in één jaar tijds had dit paartje niet slechts 54 jongen ter wereld en grootgebragt, maar daarenboven nog 67 eijeren gelegd, welke echter waren weggenomen. Rey berekende (en geeft hiervan naauwkeurig de bijzonderheden in cijfers), dat het gewigt dezer in één jaar gelegde eijeren ruim zestienmaal dat van zoo'n vogelenpaar zelf bedraagt. Hij vergelijkt verder dezelfde verhoudingen bij de Huishen, en toont aan, dat deze slechts vijfmaal haar eigen gewigt aan eijeren produceert. Hij maakt ook nog de opmerking, dat Hoendereijeren steeds worden weggenomen, en dat, als dit ook bij de Goudborstjes ware gedaan, het aantal door hen gelegde eijeren nog veel grooter zou geweest zijn.

Het Goudborstje is, wel is waar, zeer levendig in zijne bewegingen, doch het kan ook soms uren lang stilzitten. Onder een troep in de volière ziet men dan ook dikwijls eene geheele reeks rustende vogeltjes, stil en digt aaneenge-