Naar inhoud springen

Pagina:Keulemans Onze vogels 3 (1876).djvu/59

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

DE SCHARRELAAR.

CORACIAS GARRULA.


Waarom men dezen fraaijen vogel den zonderlingen naam „Scharrelaar" gegeven heeft, is mij onbekend; hij verdiende inderdaad een beteren titel, al ware 't maar alleen omdat hij alle overige Europesche vogels in pracht van vederen overtreft.

Het geslacht Coracias, waartoe deze zoo kwalijk betitelde vogel behoort, bevat eene menigte soorten, welke echter trapsgewijze in andere vormen overgaan, zoodat van de meeste uitheemsche soorten nagenoeg elk als vertegenwoordigster van een afzonderlijk geslacht kan beschouwd worden, hetgeen dan ook de theoretische ornitholoog in misschien wat al te ruime mate doet. De Europesche type heeft daarbij dit zonderlinge, dat zijne vormen evenzeer den type der Kraai als dien van den Koekoek naderen. Hij, die beide deze vogels kent en ze vergelijkt, zal opmerken, dat de zoogenaamde Scharrelaar juist tusschen deze twee zoo verschillende vormen in staat. Zijn bek gelijkt vrij wel dien van den Koekoek, doch met eenige wijziging, waardoor hij ook alweer iets van dien der Kraai heeft. Zijn buitenteen staat wel is waar buitenwaarts gerigt, doch is even lang als de middelteen en ook even lang als de buitenste achterteen van den Koekoek, welke echter ook naar voren gerigt kan worden. Zijn tarsus of voetwortel is kort en, even als die van den Koekoek, aan weêrszijden van groote schilden voorzien. Zijn vleugel komt geheel met dien van den Koekoek overeen: al de vederen liggen op gelijke wijze gerangschikt, en de verhouding van lengte der groote en kleine slagpennen is dezelfde als die der meeste tot het Koekoeksgeslacht behoorende vogels, hetgeen men gemakkelijk kan nagaan door den vleugel uit te spreiden. Men heeft hem lang als eene soort van Kraai beschouwd en dan ook als zoodanig ingedeeld; en toch, zoo slechts die lange buitenteen maar een weinig buitenwaarts